NL
polarisatie heeft ten opzichte van de meteraansluiting. Als alleen het overbelastingssymbool op het display verschijnt,
betekent dit dat het meetbereik is overschreden, in dit geval moet het meetbereik worden gewijzigd in een hoger.
Als de waarde van de meetwaarde niet bekend is, stelt u het hoogste meetbereik in en verlaagt u deze na het af-
lezen van de meetwaarde. Het meten van kleine hoeveelheden over een groot bereik wordt belast met de grootste
meetfout. Bij metingen met de hoogste spanning moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen van
elektrische schokken.
LET OP! Laat het meetbereik van de stroomtang niet kleiner zijn dan de gemeten waarde. Dit kan leiden tot
schade aan de stroomtang en tot elektrische schokken.
De correcte aansluiting van de kabels is:
Rode kabel naar de met VΩmAμA of Agemarkeerde aansluiting
Zwarte kabel naar de bus met markering COM
Om de hoogst mogelijke meetnauwkeurigheid te bereiken, moeten optimale meetomstandigheden worden gegaran-
deerd. Het temperatuur- en vochtigheidsbereik staat vermeld in de lijst met technische gegevens.
Voorbeeld van nauwkeurigheidsbepaling
Nauwkeurigheid: ± (% van indicatie + gewicht van het minst signifi cante cijfer)
Meting van DC-spanning: 1,396 V
Nauwkeurigheid: ±(0,8% + 5)
Berekening van de fout: 1,396 x 0,8% + 5 x 0,001 = 0,011168 + 0,005 = 0,016168
Meetresultaat: 1,396 V ± 0,016 V
Voltagemeting
Sluit de meetkabels aan op de met VΩmAμA en COM gemarkeerde aansluitingen. Zet de hoofdschakelaar op de
positie van de spanningsmeting. Druk op de SEL-knop om het karakter van de te meten spanning te selecteren. Sluit
de meetkabels parallel aan op het elektrische circuit en lees het spanningsmeetresultaat af. Meet nooit een spanning
hoger dan het maximale meetbereik. Dit kan leiden tot schade aan de stroomtang en tot elektrische schokken. Na
het selecteren van het laagste meetbereik en de niet-aangesloten meetsnoeren is een veranderende meetwaarde
op het display te zien. Het is een normaal verschijnsel om ze te elimineren, het is voldoende om de uiteinden van de
meetsnoeren met elkaar kort te sluiten.
Stroommeting
Sluit, afhankelijk van de verwachte waarde van de gemeten stroom, de meetkabels aan op de VΩmAμA en COM-bus-
sen of op de 20Aen COM-bussen. Selecteer het juiste meetbereik met de knop. De maximale gemeten stroom in de
VΩmAμA-bus kan 600 mA bedragen als de stroom groter is dan 600 mA, sluit de kabel aan op de bus gemarkeerd met
A. De maximale gemeten stroom in de A-bus kan 10 A bedragen. Om deze reden mag de meettijd voor stromen groter
dan 5 A niet langer zijn dan 10 seconden, waarna een minimuminterval van 3-5 minuten moet worden toegepast voor de
volgende meting. De VΩmAμA-aansluiting kan worden belast met een maximale stroom van 600 mA. Het is verboden
om de maximale waarden van de stromen en spanningen voor een bepaald stopcontact te overschrijden. De
meetkabels moeten in serie worden aangesloten op het geteste elektrische circuit, het bereik en type van de gemeten
stroom selecteren met behulp van een schakelaar en het meetresultaat afl ezen. Begin met het selecteren van het maxi-
male meetbereik. Het meetbereik kan worden gewijzigd om nauwkeurigere meetresultaten te verkrijgen.
Weerstands- of capaciteitsmeting
Sluit de meetdraden aan op de VΩmAμA en COM gemarkeerde bussen en stel de meetbereikschakelaar in op de
positie van de weerstand/capaciteitsmeting en selecteer vervolgens met de SEL-knop het type van de meetwaarde
- Ω indicator: weerstandsmeting, F indicator: capaciteitsmeting. Plaats de meetpunten op de klemmen van het te
meten element en lees het meetresultaat af. Het meetbereik kan worden gewijzigd om nauwkeurigere meetresultaten
te verkrijgen. Het is absoluut verboden om de weerstand te meten van elementen waar elektrische stroom
doorheen stroomt, of van opgeladen condensatoren. Voor metingen met een grote weerstand of condensatoren
met een grote capaciteit kan het enkele seconden duren voordat het resultaat gestabiliseerd is, dit is de normale
O O R S P R O N K E L I J K E I N S T R U C T I E S
80