De detector monteren
1.
Til het inzetstuk omhoog en verwijder de aanwezige
schroef (figuur 1).
2.
Wrik de detector voorzichtig open met een
schroevendraaier (figuur 2).
3.
Verwijder het binnengedeelte (figuur 3).
4.
Monteer de basis tegen de muur tussen 1,8 m en 3,0 m
vanaf de vloer. Gebruik voor vlakke montage minimaal
twee schroeven (DIN 7998), ten minste één in positie A en
één in positie B. Gebruik voor hoekmontage schroeven in
de positie C of D (zie figuur 4 en 5).
Opmerking:
Niet alle schroefposities hebben een
afneembeveiliging. Niet-afneembare posities worden
getoond in het waarschuwingsvak.
5.
Sluit de draden van de detector aan. Zie figuur 7 en 8.
6.
Selecteer de gewenste instellingen voor de jumper en
dipswitches (zie "De detector instellen" hieronder).
7.
Plaats het binnengedeelte terug (figuur 9).
Lijn de detector uit. Zie "De straal uitlijnen en de looptest
8.
van de detector uitvoeren" op pagina 41.
9.
Verwijder de spiegelsegmentafschermingen en breng de
stickers aan. Zie "Het alarmgeheugen instellen" op pagina
42 en "Het dekkingspatroon selecteren" op pagina 42.
10. Plaats de afdekkap tegen insecten (figuur 10, stap 1).
11. Plaats het deksel terug (stap 2).
12. Bevestig de schroef (indien nodig) en plaats het inzetstuk
terug (stap 3).
De detector instellen
De detector moet opnieuw worden gestart nadat de
instellingen of het detectiepatroon zijn gewijzigd.
Figuur 11
(1) AM dipswitches
(2) Sabotagecontact
(3) J3: Dubbele lus (alleen
beschikbaar op de
VE735AM)
Jumpers
J1: PIR-gevoeligheid
Hiermee stelt u de afstand-tot-alarm vertraging in (de snelheid
van de beslissingsalgoritme); hoe hoger de gevoeligheid, des
te sneller de reactie van de sensor.
Zie figuur 14.
Er zijn drie verschillende PIR-gevoeligheden.
Lage gevoeligheid: te gebruiken in situaties met
gevaar voor valse alarmen. Niet gebruiken in
langeafstandstoepassingen (>20 m) of
toepassingen met één gordijn (item 1).
Normale gevoeligheid: De meeste situaties
(fabrieksprogrammering) (item 2).
P/N 149973999-3 (ML) • REV G • ISS 20DEC18
(4) COM-poort
(5) J1: PIR-gevoeligheid
(6) J2: CLM
(7) PIR dipswitches
Hoge gevoeligheid: te gebruiken in situaties met
verhoogd risico. Aanbevolen voor gebruik in
gangen (item 3).
J2: Gordijnlocatiemodus (CLM)
Hiermee kunt u instellen waar de randen van het gordijn zich
precies bevinden. Wanneer een indringer zich binnen het
gordijn begeeft, gaan het rode en gele lampje afwisselen
knipperen.
Zie figuur 15.
J2 wordt ook gebruikt voor de langeafstandsuitlijning (zie "De
straal uitlijnen en de looptest van de detector uitvoeren" op
pagina 41).
Uit (item 1).
Aan (item 2). Zie"Zonder het uitlijningsgereedschap"
op pagina 41.
J3: Dubbele lus (alleen beschikbaar op de VE735AM)
Hiermee stelt u het alarm en sabotagerelais in. U kunt de
detector hiermee op elk controlepaneel aansluiten.
Zie figuur 16 en 17.
Eindweerstand (4.7 kΩ)
De uitgangen 4 en 5 van de alarmuitgang moeten
worden gebruikt voor de aansluiting op het
controlepaneel.
Geïsoleerde alarm en sabotagelus
(fabrieksprogrammering)
Het sabotagerelais is afgeschermd van het alarmrelais.
De eindweerstand in het sabotagecircuit is
kortgesloten.
De uitgangen 3 en 4 van de alarmuitgang moeten
worden gebruikt voor de aansluiting op het
controlepaneel.
Dubbele lus
De sabotagelus en alarmlus kunnen met twee draden
worden bewaakt.
In een normale situatie (geen alarm) bedraagt de
impedantie van de dubbele lus 4.7 kΩ. Bij een
detectoralarm wordt het alarmrelaiscontact geopend en
stijgt de impedantie van de dubbele lus naar 9.4 kΩ, en
wordt zo een alarm aangegeven. Wanneer de
detectorbehuizing wordt geopend, wordt het
sabotagecircuit geopend en wordt de dubbele lus
onderbroken, en wordt zo een sabotagealarm
aangegeven.
Aansluitingen 4 en 5 zijn met elkaar verbonden.
Zone-inputs van het bedieningspaneel zijn aangesloten
op aansluitingen 4 en 7.
De aansluitingen 3 en 6 worden niet gebruikt.
39 / 60