Gun uw kind tijdens langere ritten voldoende pauzes en let
!
erop dat het niet zonder toezicht aan de rijbaanzijde uit de
auto stapt. Gebruik altijd het kinderslot in de autoportieren
(indien aanwezig).
Gebruik het kinderstoeltje (A) niet meer, wanneer er door een
!
ongeval (aanrijdingssnelheid van meer dan 10 km/h) onderdelen
beschadigd of losgekomen zijn of wanneer die door andere
oorzaken beschadigd zijn.
Alleen de door de fabrikant voorgeschreven gordelpositione-
!
ringen mogen worden gebruikt.
4 Instellingen
4.1 Hoofd- en schoudersteuninstelling
De juiste instelling voor de hoofsteun is bereikt, wanneer de slaap van het kind
zich ter hoogte van het nauwste punt van de hoofdsteun (G) bevindt (afb. 1+2).
Om de hoofd- (G) en schoudersteunen (H) in te stellen, bedient u de hoogte-
verstelgreep (M) aan de achterzijde van de hoofdsteun (G) door deze licht naar
buiten te trekken en vervolgens de hoofdsteun (G) naar boven of beneden te
schuiven, afhankelijk van de gewenste hoogte (afb. 3).
Verzeker u ervan dat de hoofdsteun (G) correct vergrendeld is door hem licht
naar beneden te duwen.
4.2 Instelling van de beenverlenging
Door de beenverlenging (K) in te stellen kan voor uw kind een wezenlijk beter
zitcomfort worden bereikt.
Grijp voor de verstelling van de beenverlenging (K) in de greepuitsparing onder
de beenverlenging (K en trek of schuif de beenverlenging in de gewenste
positie. (afb. 4).
33
NL