GEBRUIKSAANWIJZING
Met de adaptieve lader worden alleen de batterijen geladen die
zijn goedgekeurd door Motorola, zoals vermeld in tabel 1 op
pagina 5. Andere batterijen kunnen veelal niet worden geladen
met de lader.
De adaptieve lader heeft automatische functies en voorzieningen
die verschillen van andere batterijladers. Let goed op de
laadindicator om te controleren dat de lader in de gewenste/
verwachte gebruiksmodus werkt.
In het laadvak van de lader kan een radio met batterij of alleen de batterij worden
geplaatst. Alvorens een radio met batterij te laden, de radio altijd eerst
uitschakelen. Batterijen worden het beste geladen wanneer ze tijdens het laden op
kamertemperatuur zijn.
1. Steek het uiteinde van de stroomkabel voor de lader in de
wisselstroomaansluiting op de achterkant van de lader.
2. Steek de stekker aan het andere uiteinde van de stroomkabel in een geschikt
stopcontact. Als de opstartprocedure goed verloopt, ziet u een ENKEL
KNIPPEREND GROEN lampje op de laadindicator.
Indien een van de batterij-adapters is vereist voor de lader (zie
tabel 1), duwt u de batterijgeleider (in de achterkant binnen in het
laadvak) naar achteren en schuift u de batterij-adapter in positie.
Voer deze procedure in omgekeerde volgorde uit om de adapter
te verwijderen.
3. Plaats een batterij, of een radio met batterij (radio uitgeschakeld), als volgt in
het laadvak van de lader:
a. Richt de groef aan elke kant van de batterij uit op de opstaande rand aan
beide zijden van het laadvak.
b. Duw de batterij tegen de achterkant van het laadvak.
c. Schuif de batterij in het laadvak, waarbij u erop moet letten dat de lader en
de batterijcontacten goed contact maken.
Als de batterij goed in het laadvak is geplaatst, gaat de laadindicator branden om
aan te geven dat de lader een batterij in het laadvak heeft geregistreerd. Raadpleeg
tabel 3 op pagina 9 voor informatie over de betekenis van de laadlampjes.
OPMERKING
OPMERKING
8