11. Opsporen van storingen
Waarschuwing
Schakel de voedingsspanning uit voordat u werkzaamheden aan het apparaat gaat uitvoeren.
Zorg dat de voedingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.
Storing
Oorzaak
1.
De pomp werkt
a)
niet.
b)
c)
2.
De pomp wordt
a)
uitgeschakeld
na kort gedraaid
te hebben (ther-
mische schake-
laar geacti-
b)
veerd).
c)
3.
De pomp draait,
a)
maar er komt
onvoldoende
b)
water.
c)
4.
De pomp draait,
a)
maar er komt
geen water.
b)
c)
5.
De pomp lekt bij
a)
het handvat
(geen storing).
Voedingsspanning uitgeschakeld.
Zekeringen in installatie doorge-
brand.
De thermische schakelaar van de
pomp is geactiveerd.
Zie paragraaf
8.5 Thermische beveili-
ging. (Zie ook punt 2.)
De vloeistoftemperatuur is hoger dan
de toegestane waarde die wordt
genoemd in paragraaf
6.
Bedrijfscondities.
De motor is oververhit.
Pomp (gedeeltelijk) verstopt door ver-
vuilingen.
Waterniveau te laag als de pomp
wordt gestart. De pomp kan niet zelf
aanzuigen. Zie paragrafen
ontluchtend
en
8.4 Pompen tot laag
waterniveau.
De pomp is gedeeltelijk geblokkeerd
door verontreinigingen.
Persleiding/slang gedeeltelijk geblok-
keerd door verontreinigingen.
De slang is mogelijk scherp gebogen.
Waaier, onderste gedeelte of mem-
braan defect.
De pomp is geblokkeerd door veront-
reinigingen.
Terugslagklep in persleiding/slang
geblokkeerd in gesloten positie of
verstopt door verontreinigingen.
De slang is mogelijk scherp gebogen.
Pompen met vlotterschakelaar:
De pomp stopt niet omdat de vrije
kabellengte van de vlotterschakelaar
te lang is.
De pomp zuigt lucht of water met een
hoog luchtgehalte aan.
Zie paragraaf
8.1
Zelf-ontluchtend.
Oplossing
Schakel de voedingsspanning in.
Vervang de defecte zekeringen.
De thermische schakelaar start de pomp
opnieuw als de motor is afgekoeld tot nor-
male temperatuur.
De pomp start automatisch na voldoende
te zijn afgekoeld.
Reinig de pomp. Zie paragraaf
9.1
Reinigen.
Verplaats de pomp naar een positie met
8.1 Zelf-
een hoger waterniveau of voeg water toe
totdat de pomp begint met aanzuigen.
Reinig de pomp. Zie paragraaf
9.1
Reinigen.
Controleer en reinig de terugslagklep,
indien deze gemonteerd is.
Vervang defecte onderdelen.
Zie paragraaf
Reinig de pomp. Zie paragraaf
9.1
Reinigen.
Controleer de terugslagklep.
Reinig of vervang zo nodig de klep.
Verkort de vrije kabellengte.
Zie paragraaf
lengte voor
vlotterschakelaar.
De pomp is niet beschadigd. Verplaats de
pomp naar een locatie waar het waterni-
veau hoger is.
12.
Service.
7.4 Aanpassing van kabel-
105