6. Proefdraaien
Stap 2 Voer het proefdraaien uit en controleer de luchtstroomtemperatuur en automatische waaierinstelling.
1 Druk op de functietoets
om de bedrijfsstanden te doorlopen in de volgorde
F1
"Cool" (Koelen) en "Heat" (Verwarmen). (Fig. 6-5)
Koelstand: controleer of er geen koude lucht wordt uitgeblazen.
Verwarmingsstand: controleer of er geen warme lucht wordt uitgeblazen.
2 Druk op de toets
en open het scherm met waaierinstellingen.
Automatische waaierinstelling controleren
1 Controleer de automatische waaierinstelling met de functietoetsen
(Fig. 6-6)
* Controleer of de ventilator van de buitenunit goed werkt.
2 Druk op de
-toets om terug te gaan naar het scherm "Test run" (Proefdraaien).
3 Druk op de
-toets.
Fig. 6-7
Fig. 6-8
en
.
F1
F2
A Doe het uiteinde van de pomp er 3 tot
5 cm in.
B Deksel van inlaat voor waterlevering
C Ongeveer 1000 cc
D Water
E Draineerplug
Test run
Remain
Pipe
Cool
Auto
Switch disp.
Mode
Fan
F1
F2
F3
F4
Fig. 6-5
6.2.2. De draadloze afstandsbediening gebruiken (Fig. 6-7)
1 Schakel minstens 12 uur voor het proefdraaien de netspanning op het appa-
raat.
2 Druk twee keer achter elkaar op de toets
(Voer deze handeling uit wanneer het display van de afstandsbediening is uitge-
schakeld.)
en de huidige stand worden weergegeven.
A
3 Druk op de
-toets om de
len; controleer daarna of er koude lucht uit het apparaat wordt geblazen.
4 Druk op de
-toets om de
te stellen; controleer daarna of er verwarmde lucht uit het apparaat wordt gebla-
zen.
5 Druk op de knop
en controleer of het toerental van de ventilator veran-
dert.
6 Druk op de VANE
(lamellen)-toets en controleer of het automatische lamel-
lenrooster goed werkt.
7 Druk op ON/OFF (AAN/UIT) om het proefdraaien te beëindigen.
Opmerking:
• Richt de afstandsbediening op de afstandsbedieningssensor van het bin-
nenapparaat en voer de stappen 2 t/m 7 uit.
• Het apparaat kan in de werkstanden VENTILATOR, DROGEN en AUTO niet in
werking worden gezet.
6.3. Controle van de drainage (Fig. 6-8)
• Controleer dat tijdens het proefdraaien het water correct afwatert en dat er geen
water uit de aansluitingen lekt.
• Controleer dit altijd tijdens de installatie, zelfs als het apparaat niet wordt geïnstal-
leerd voor koelen/drogen.
• Controleer ook of de afvoer goed functioneert, voordat u de installatie tegen een
plafond geheel afrondt.
(1) Verwijder het deksel van de waterinlaatopening en vul circa 1000 cc water bij,
bijvoorbeeld met behulp van een waterpomp. Let er hierbij goed op dat u geen
water morst in het mechanisme van de afvoerpomp.
(2) Controleer, nadat u overgeschakeld hebt van afstandsbediening op proefdraaien,
dat het water er via de draineeruitlaat uitloopt.
(3) Installeer het deksel weer en isoleer de voedingsleiding, nadat u de afvoer heeft
gecontroleerd.
(4) Nadat u heeft gecontroleerd of het afvoersysteem goed functioneert, kunt u de
aftapplug weer aanbrengen.
Remain
Vane
F1
F2
F3
F4
Fig. 6-6
.
(koel)-stand in werking te stel-
(verwarming)-stand in werking
45