Descargar Imprimir esta página

Trix E 10.12 Serie Manual De Instrucciones página 3

Publicidad

Informations concernant la locomotive réele
Les essais réalisés avec les locomotives test de la série
E 10 (BR E 10) furent concluants et menèrent ainsi à la
construction des locomotives pour trains rapides de
la série E10.1, l'un des 4 types de locomotives élec-
triques du programme de construction de la Deutsche
Bundesbahn en 1956. Krauss-Maffei et Siemens étaient
alors les principales firmes impliquées dans la construc-
tion de ces locomotives. Pour la transmission, on opta
pour le système SSW à silent blocs, perfectionnement
de l'entraînement à ressorts hélicoïdaux de la série E18.
Outre le frein traditionnel à air comprimé, le freinage de
la loco était assuré par un frein rhéostatique électrique.
Avec une puissance de 3700 kW, cette machine atteignait
une vitesse maximale de 150 km/h.
A partir du numéro d'immatriculation E 10 288, l'aspect des
locomotives fut modifié. Une superstructure aérodynamique,
des tampons carénés, une jupe sous les tampons ainsi que
sur les côtés latéraux en étaient les principales caractéris-
tiques. En outre, certaines de ces locomotives, désormais
immatriculées dans la série E 10.3, reçurent à partir de 1962
la livrée du nouveau « Rheingold ». C'est également pour ce
dernier que la nouvelle forme de superstructure avec son «
pli caractéristique » avait été conçue. C'est ainsi que les ma-
chines de la série E 10.3, avec une vitesse maximale de 160
km/h, furent utilisées pour la traction des trains rapides les
plus célèbres d'Allemagne. Dans les années 60, la livrée de
ces machines connut quelques variantes avec différents tons
de gris dans la partie inférieure de la caisse et des surfaces
contrastantes sur les faces frontales pour une meilleure
visibilité en cas de luminosité insuffisante.
Informatie van het voorbeeld
De testen met de proeflocomotief van de serie BR E 10
verliepen voorspoedig en leiden tot het bouwen van de
sneltreinlocomotieven van de serie BR E 10.1. Dit is één
van de vier E-loc types van het nieuwbouwprogramma
dat bij de Deutschen Bundesbahn in1956 van start ging.
Aan de bouw van deze locomotieven namen voorname-
lijk de firma's Krauss-Maffei en Siemens deel. Voor de
overbrenging werd de SSW-rubberring veeraandrijving,
een doorontwikkeling van de zgn. Federtopf-aandrijving
van de BR E 18, ingebouwd. Voor het afremmen van de
loc kwam er naast de gebruikelijke luchtdrukrem een
elektrische weerstandsrem. Met een vermogen van 3700
kW bereikte de loc een maximumsnelheid van 150 km/h.
Vanaf het bedrijfsnummer E 10 288 veranderde het ui-
terlijk van de locomotieven. Een aërodynamische loc op-
bouw, beklede buffers, een afdekking onder de bufferbalk
en een geheel doorlopend jaloezie aan beide zijden zijn
enkele van de meest in het oog springende kenmerken.
Daarnaast werden enkele van deze locomotieven op dat
moment als BR E 10.3 genummerd, en vanaf 1962 in
de kleuren van de nieuwe "Rheingold" gespoten. Voor
deze locs was ook de nieuwe vorm van de loc opbouw
ontwikkeld die al snel "Bügelfalte" (strijkijzervouw) geno-
emd werd. Zo kwam de E 10.3 als trekkracht, met een
maximumsnelheid van 160 km/h, voor Duitslands bero-
emdste sneltrein voor de lange afstand. In de jaren zestig
werden de locs in enkele kleurvarianten gespoten met
verschillende grijstinten in de onderbouw van de loc en
contrastvlakken op de fronten om een betere herkenning
te garanderen bij slecht zicht.
3

Publicidad

loading

Este manual también es adecuado para:

22031