4 Bijkomende modules monteren
WAARSCHUWING De montage van bijkomende
modules mag alleen door ge-
kwalificeerd personeel worden
uitgevoerd . Trek de netstekker
uit het stopcontact, alvorens de versterker te ope-
nen . Anders loopt u het risico van een elektrische
schok!
Als er een noodstroomeenheid is aangesloten, kop-
pelt u deze van de aansluitingen 24 V⎓ (37), zodat
de versterker buiten bedrijf is .
4.1 Aansluitmodule voor PA-6000RC
Voor het aansluiten van de commandomicrofoon
PA-6000RC (figuur 3) die als toebehoren leverbaar
is, moet de aansluitmodule die met de microfoon
is geleverd, in de versterker worden ingebouwd .
4.1.1 Montage en aansluiting
1) Schroef het deksel van de versterker en de af-
sluitplaat (33) aan de achterzijde van de ver-
sterker los .
2) Steek de 3-polige leiding AS 903 van de aan-
sluitmodule in de jack CN 903 van de versterker
– zie overzichtstekening pagina 48 .
3) Plaats de module in de opening die door het
wegnemen van de afsluitplaat (33) vrijkomt,
en schroef ze vast .
4) Steek de zwart-rode 2-polige leiding A van de
versterker in de jack CN 801 van de module .
Als echter ook de antiterugkoppelings-
module PA-6FR wordt gemonteerd, moet de
2-polige leiding A in de jack CN 801 van PA-6FR
en de 2-polige leiding AN 801 van de PA-6FR in
de jack CN 801 van de aansluitmodule worden
gestoken .
5) Steek de afgeschermde leiding AS 802 van de
module in de jack AN 802 van de versterker .
6) Steek de 7-polige leiding AS 204 van de module
in de jack CN 901 van de versterker .
7) Als er geen module voor digitale boodschappen
PA-1120DMT is ingebouwd, bindt u de losse
10-polige leiding AS 4-1 van de module met de
kabelbinders in de versterker vast .
Voer de punten 8) tot 10) alleen uit als de
module voor digitale boodschappen PA-1120DMT
is ingebouwd:
8) Steek de 10-polige leiding AS 4-1 van de module
in de jack TO RR-100 / 600 van de module .
9) Leg met de brug MS 802 van de aansluitmodule
vast of de aankondiging in het geheugen M 6
van de PA-1120DMT via de commandomicro-
foon kan worden opgevraagd (stand ON) of niet
(stand OFF, fabrieksinstelling) . Het geheugen
M 6 kan bv . zijn voorbehouden voor een auto-
matische alarmaankondiging die alleen via de
klemmen MESSAGE FIRST PRIORITY (28) mag
worden geactiveerd .
10) In de versterker plaatst u de brug MS 2 op de
frontprintplaat boven de niveauregelaar (7) voor
de ingang 3 in de stand "PRI TO PACK" . Zo
heeft het signaal van de module eerste prioriteit
en wordt het niet door een signaal van de com-
mandomicrofoon in volume gedempt .
4.1.2 Microfoonaansluiting en basisinstelling
1) Verbind de jack OUTPUT (51) van de microfoon
met de jack INPUT van de aansluitmodule . Een
korte verbindingskabel wordt samen met de mi-
crofoon geleverd . De kabellengte tussen verster-
ker en microfoon mag max . 1000 m bedragen .
Een tweede microfoon kan op de jack LINK
van de module of op de jack LINK (50) van de
eerste microfoon worden aangesloten . Voor het
aansluit en van een derde microfoon verbindt
u de jack OUTPUT hiervan met de jack LINK
30
van de tweede microfoon . Er kunnen maximaal
drie microfoons worden aangesloten . De kabel-
lengte tussen twee microfoons mag de 100 m
niet overschrijden .
Opmerking: De XLR / 6,3 mm-combi-jack (42) van de
ingang 2 mag bij het aansluiten van een PA-6000RC
niet worden gebruikt, omdat de jack parallelgescha-
keld is met de ingang voor de commandomicrofoon .
2) Bij het gebruik van meerdere microfoons
PA-6000RC schuift u op de microfoon resp .
op de microfoons die voorrang op de anderen
moet(en) krijgen, de schakelaar TALK (49) in
de stand PRIO RITY . Bij de overige microfoons
zet u de schakelaar in de stand SLAVE . Zo is
tijdens een aankondiging via een microfoon met
voorrang een aankondiging via een microfoon
zonder voorrang niet mogelijk . (Bij gelijkwaar-
dige microfoons heeft de eerst geactiveerde
microfoon voorrang .)
3) Om voor de commandomicrofoon resp . voor
de commandomicrofoons tweede prioriteit te
verkrij gen, moet u op de toets op de aansluit-
module drukken (stand PRIORITY) . Als de toets
(stand SLAVE) niet is ingedrukt, is de vierde
prioriteit ingesteld . Een overzicht van alle moge-
lijke prioriteiten wordt gegeven in hoofdstuk 5 .4
"Prioriteit van de ingangssignalen vastleggen" .
4) Bij gebruik van de module voor digitale bood-
schappen PA-1120DMT selecteert u met de
schakelaar DIGITAL MESSAGE (48) of via de
commandomicrofoon opgeslagen aankondi-
gingen kunnen worden opgevraagd (schake-
laarstand ON) of geblokkeerd zijn (stand OFF) .
5) Als de ingangen op de versterker niet volstaan,
kan naar de jacks AUX IN (52) een lijnsignaal
worden gestuurd (bv . van cd-speler achter-
grondmuziek) . Stel het uitgangsniveau voor het
microfoonsignaal en het signaal van de jacks
AUX IN in met de regelaar AUDIO OUT (53) .
4.2 Foutbewakingsmodule PA-6FD
De foutbewakingsmodule PA-6FD (figuur 4) die
als toebehoren verkrijgbaar is, werd speciaal voor
deze versterker ontworpen . De module genereert
een sinustesttoon van 20 kHz die naar de verster-
ker wordt gestuurd . Op de uitgang HIGH IMP (25)
wordt gecontroleerd of de testtoon aanwezig is .
Bij een defect in de versterker, waarbij de testtoon
niet op de uitgang HIGH IMP aanwezig is, licht
de weergave FAULT (18) op . Via een relais kunt u
bovendien een signaalgever activeren .
4.2.1 Montage en aansluiting
1) Koppel de versterker van het net en van de
noodvoeding .
2) Schroef het deksel van de versterker los en neem
de afsluitplaat (30) weg .
3) Monteer de module PA-6FD van buitenaf op
de plaats van de afsluitplaat en schroef ze vast .
4) Steek de 5-polige leiding B van de versterker in
de jack CN 601 van de module, zie overzichts-
tekening pagina 48 .
5) Verbind het negatieve contact van de aansluiting
HIGH IMP (25) op de versterker met het contact
COM van de schroefklem Line In (62) op de
module, en verbind het pluscontact van HIGH
IMP met het contact HOT van Line in .
6) Steek de jumper SW 1 op de bewakingsmodule
in de stand ON .
7) Wanneer de module een fout registreert, licht de
LED FAULT (18) op en sluiten de relaiscontacten
(61) . Op de contacten kunt u een signaalgever
aansluiten die een alarmsignaal uitstuurt . De
belastbaarheid van de relaiscontacten bedraagt
1 A bij max . ~ 120 V of max . ⎓ 24 V .
Opmerking: De relaiscontacten sluiten ook, wanneer
de versterker wordt uitgeschakeld .
4.2.2 Kalibrering
Es wird ein Oszilloskop oder ein Voltmeter benötigt,
das Wechselspannungen bis mindestens 20 kHz
messen kann .
1) Schakel de versterker in en zet de volumerege-
laar MASTER (17) in de nulstand, zodat alleen de
testtoon van 20 kHz op de luidsprekeruitgangen
beschikbaar is .
2) Meet op de aansluiting HIGH IMP (25) de
spanning van de testtoon van 20 kHz en stel
ze met de trimregelaar OSC Level (64) in op
~ 2 V (5,6 V
) .
ss
3) Den Trimmregler Sensitivity (65) soweit aufd-
rehen, dass die LED „Sense" (63) aufleuchtet .
Den Regler dann noch zwei Skalenstriche wei-
terdrehen . Die LED kann im Betrieb flackern;
dieses ist kein Fehler .
4) Stel de regelaar MASTER na het kalibreren
opnieuw in op het gewenste geluidsvolume .
4.3 Foutmeldingsmodule PA-6FM
De foutmeldingsmodule PA-6FM (figuur 5) die als
toebehoren verkrijgbaar is, werd speciaal voor deze
versterker ontworpen . Via drie relaisuitgangen (66)
kunnen signaalgevers bij volgende fouten worden
geactiveerd:
De relaiscontacten AC schakelen om bij afwezige
netspanning, bij doorgesmolten interne netzekering
of als de netschakelaar (19) niet in de stand ON staat .
De relaiscontacten DC schakelen om bij doorge-
smolten zekering (38) voor de noodvoeding of bij
afwezige spanning van een noodstroomeenheid
op de aansluitingen DC POWER (37) .
De relaiscontacten FAN schakelen om bij defecte
interne ventilator of bij niet tot stand gebrachte
aan sluiting .
Opmerking: Alle relaiscontacten schakelen ook om,
wanneer de versterker wordt uitgeschakeld .
1) Koppel de versterker van het net en van de
noodvoeding .
2) Schroef het deksel van de versterker los en neem
de afsluitplaat (29) weg .
3) Monteer de module PA-6FM van buitenaf op
de plaats van de afsluitplaat en schroef ze vast .
4) Steek de 6-polige leiding C van de versterker
in de jack CN 5 van de module, zie overzichts-
tekening pagina 48 .
5) Sluit de signaalgevers voor het uitsturen van
een alarmsignaal aan op de relaiscontacten
(66) . De opdruk op de module geeft de con-
tactpositie aan in geval van een fout en bij uit-
geschakelde versterker . De belastbaarheid van
de relaiscontacten bedraagt 1 A bij max . ~ 120 V
of max . ⎓ 24 V .
4.4 Antiterugkoppelingsmodule PA-6FR
De antiterugkoppelingsmodule PA-6FR (figuur 6)
die als toebehoren verkrijgbaar is, werd speciaal
voor deze versterker ontworpen . Het signaal van
de ingang 1 wordt over de module gestuurd, en
de frequentie ervan wordt verhoogd (2, 4, 5 of
6 Hz, instelbaar) . Door de frequentie te verschui-
ven, realiseert u een optimale bescherming tegen
akoestische terugkoppelingen .
4.4.1 Montage en aansluiting
1) Koppel de versterker van het net en van de
noodvoeding .
2) Schroef het deksel van de versterker en de
afsluitplaat (32) aan de achterzijde van de ver-
sterker los .
3) Plaats de module in de opening die door het
wegnemen van de afsluitplaat vrijkomt, en
schroef ze vast .
4) Steek de 2-polige leiding AN 702 (zwart-bruin)
van de versterker in de jack CN 702 van de
module, zie overzichtstekening pagina 48 .