Steek de antenne (2C) in de antenneopening in de zender en schroef hem vast (4A). De zender van het voertuig
wordt automatisch ingeschakeld wanneer de stuurknoppen worden ingedrukt. De zender van het voertuig wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de stuurknuppel wordt bewogen. U hoeft dus alleen de schakelaar aan de
onderzijde van de auto op ON (1D) te zetten. Zet na gebruik de schakelaar van het voertuig op OFF. Anders kan er
onbedoeld een rijcommando worden gegeven, waardoor het voertuig gaat rijden en aanzienlijke schade kan
ontstaan. Als de knop voor vooruit/achteruit rijden wordt ingedrukt, rijdt het model vooruit of achteruit (4B). Als
de knop voor links/rechts sturen op de zender wordt ingedrukt tijdens het rijden, maakt het model een bocht
naar links/rechts (4C).
Voor een goed rijgedrag van de auto moet de besturing in elk geval juist zijn getrimd. Het afstellen van de trim is
eenvoudig, maar er is wel wat geduld en gevoel voor vereist. Neem de volgende aanwijzingen in acht:
Als de auto, zonder dat u stuurt, bij het rijden naar links of naar rechts afwijkt,...
kunt u de spoorafstelling corrigeren met de trimregeling voor rechtdoor rijden (1A), door deze in de tegengestelde
richting te draaien. De stuurtrim hendel bevindt zich aan de onderzijde van de auto (zie afb. 5).
ALGEMENE RIJTIPS:
• Houd altijd het voertuig in het oog, kijk niet naar
de zender!
• De eerste keren dat met het voertuig wordt gereden,
heeft men meestal de
neiging de regelaars te heftig te bedienen. Zorg
ervoor, dat u voldoende ruimte ter beschikking hebt.
Laat na een botsing altijd onmiddellijk de hendel voor
vooruit- en achteruitrijden los om te voorkomen dat de
elektronica beschadigd raakt.
30
4 STARTVOORBEREIDING
5 TRIMMEN VAN DE BESTURING
AANWIJZINGEN VOOR VEILIG RIJDEN
DE GESCHIKTE RIJOMGEVING:
De plaats waar u met het voertuig rijdt, moet voldoen
aan de volgende criteria:
1. Het moet een plaats zijn met zoveel mogelijk vrije
ruimte en zonder storende
hindernissen.
2. Verzeker u er voor het starten in ieder geval van, dat
er zich geen mensen en dieren in de directe nabijheid
bevinden.
3. Houd het voertuig steeds in het oog, zodat het niet
tegen de bestuurder of andere mensen of tegen
dieren aanrijdt en mogelijk letsel toebrengt.