Horizontaal en verticaal nivelleren
2
Deactiveer de transportbeveiliging en zet de schuifschakelaar (2) op 'ON'. De horizontale laserlijn
verschijnt. Met behulp van de keuzetoets kunnen de laserlijnen afzonderlijk worden geschakeld.
LASER
LASER
Voor de horizontale en verticale nivellering moet de transportbeveiliging gedeactiveerd zijn. Zodra
!
het apparaat zich buiten het automatische nivelleerbereik van 3° bevindt, knipperen de laserlijnen.
Positioneer het apparaat zodanig dat het zich binnen het nivelleerbereik bevindt.
Neigingsmodus
3
Deactiveer de transportbeveiliging niet, zet de schuifschakelaar (2) op 'OFF' en schakel de neigingsmodus
in door toets 5 lang (3 seconden) in te drukken. Selecteer de laser met de keuzetoets (5). Nu kunnen
schuine vlakken en neigingen worden aangelegd. In deze modus worden de laserlijnen niet meer
automatisch uitgelijnd. Dit wordt gesignaleerd door de knipperende laserlijnen.
LASER
LASER
Kalibratiecontrole voorbereiden:
U kunt de kalibratie van de laser controleren. Plaats het toestel in het midden tussen twee muren
die minstens 5 meter van elkaar verwijderd zijn. Schakel het apparaat in, desactiveer daarvoor
de transportbeveiliging (laserkruis ingeschakeld). Voor een optimale controle een statief gebruiken.
1.
A1
2.
Kalibratie controleren:
3.
A1
4.
12
NL
LASER
LASER
LASER
LASER
1. Markeer punt A1 op de wand.
2. Draai het toestel 180° om en markeer
A2
3. Plaats het toestel zo dicht mogelijk tegen
A2
A2
4. Draai het toestel vervolgens 180° en
A3
A2
A3
het punt A2. Tussen A1 en A2 hebt u
nu een horizontale referentie.
de wand ter hoogte van punt A1.
markeer punt A3. Het verschil tussen
A2 en A3 moet binnen de tolerantie
van de nauwkeurigheid liggen.