2.2 - INGANG AANWEZIGHEIDSCONTACT
Het potentiaalvrije contact van een eventuele aanwezigheidssensor (niet geleverd) kan worden
aangesloten op de aansluitklemmen "A" en "B" (afb. 1). Het apparaat wordt uitgesloten als dit contact
sluit (de fabriek is deze functie ingesteld op stand-by).
Op aanvraag van de klant kan deze functie in de fabriek of door een erkend servicecentrum worden
aangepast, zodat de geselecteerde omgevingstemperatuur bij het sluiten van het contact automatisch wordt
verhoogd (bij het koelen) of verlaagd (bij het verwarmen) met een specifieke waarde "Economy-functie".
Controleer of de aansluitklemmen "A" en "B" op de connector "X8" zijn aangesloten om deze
functie te kunnen gebruiken.
De ingang kan niet parallel worden aangesloten op de ingang van andere kaarten.
Gebruik echter aparte contacten.
Gebruik een kabel met dubbele isolatie, een minimale doorsnede van 2x0,5 mm
maximaal 20 m voor de aansluiting van de aanwezigheidssensor. Deze aansluiting moet gescheiden
worden gehouden van de elektrische voeding van het apparaat.
2.3 - AANSLUITING MET DRAADBEDIENING B0736 OF MODBUS VAN
DERDEN
- Verplaats de connector op de aansluiting "X8" naar de connector "X7". Het aanwezigheidscontact wordt
nu beheerd door de controller op de muur B0736
- Sluit de kabels afkomstig van de verbinding "A B" van de bediening B0736 aan op de connector "A B"
van de controller volgens de aangegeven polariteit en sluit de verst geplaatste unit af met de geleverde
weerstand van 120 Ohm.
- Activeer de configuratie Remote (paragraaf "3.4", configuratieparameter "CF").
- Alle bedieningen "
wordt "rE" op het display weergegeven.
- De aanduiding "
" de ingestelde ventilatiesnelheden aangeven.
- Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de bediening B0736 voor de werking en de instellingen.
- De afstandsbediening wordt uitgeschakeld als de unit geconfigureerd is voor de besturing op
afstand.
- Met de besturing op afstand kan de flap niet worden aangestuurd.
- In deze modus wordt de luchtmeter op de ventilatorconvector niet in beschouwing genomen.
2.4 - VERBINDING MET SIOS CONTROL
- Verplaats de connector op de aansluiting "X8" naar de connector "X7". Het aanwezigheidscontact is niet
langer beschikbaar.
- Sluit de kabels afkomstig van de verbinding "A B" van de SIOS CONTROL aan op de connector "A B"
van de controller volgens de aangegeven polariteit en sluit de verst geplaatste unit af met de geleverde
weerstand van 120 Ohm.
- Activeer de configuratie Autonoom (paragraaf "3.4", configuratieparameter "CF").
- Stel het ASCII-protocol in als SIOS CONTROL met de omvormer B0863 werkt, ofwel RTU als SIOS
CONTROL zonder omvormer B0863 werkt (paragraaf "3.4", configuratieparameter "bU").
- Stel het adres in. Elk apparaat dat op dezelfde BUS aangesloten is, moet een eigen adres hebben
(paragraaf "3.4", configuratieparameter "Ad").
- Volg de aanwijzingen van de vorige paragrafen voor de montage van de aansluitingen.
" worden uitgeschakeld en elke keer dat ze geactiveerd worden,
" geeft de gekozen werking aan, terwijl de aanduidingen "
en een lengte van
2
", "
", "
" en "
NL - 9
KIT B0872