BEDIENINGSHANDLEIDING
Gebruik het apparaat niet bij geopend batterijvak 9 !
•
•
Als uw veiligheid niet meer gegarandeerd is, schakelt u het apparaat uit en
beveiligt u het tegen opnieuw gebruiken. De veiligheid is bijv. in de volgende
gevallen niet meer gegarandeerd:
De behuizing 12 is kapot of er zijn scheuren in de behuizing.
•
•
Het apparaat voert de noodzakelijke controles niet meer perfect uit.
•
Het apparaat is te lang onder ongunstige omstandigheden opgeslagen
(zie hoofdstuk „Transport en opslag" op pagina 27).
•
Het apparaat is tijdens het transport beschadigd.
•
Er lekt vloeistof uit de batterijen.
•
De kabels van het apparaat zijn beschadigd.
•
Gebruik het apparaat uitsluitend bij omgevingstemperaturen van -5 tot +40 °C
en bij een max. relatieve luchtvochtigheid van 85%. Alleen daardoor kan een
exacte meetwaarde gegarandeerd worden.
•
Zorg er in geval van sterk achtergrondgeluid zorgt voor dat het akoestische
signaal van het apparaat ook te horen is.
Afhankelijk van de interne impedantie van de spanningszoeker zijn er bij aanwezigheid
van stoorspanning verschillende mogelijkheden voor de weergave "Bedrijfsspanning
aanwezig" of "Bedrijfsspanning niet aanwezig".
•
Een spanningszoeker met relatief lage interne impedantie zal vergeleken met
de referentiewaarde 100 kΩ niet alle stoorspanningen met een oorspronkelijke
waarde boven ELV weergeven. Bij contact met de te controleren installatiedelen
kan de spanningszoeker de stoorspanningen door ontlading tijdelijk tot een
niveau onder ELV laten dalen; na het verwijderen van de spanningszoeker neemt
de stoorspanning echter weer zijn oorspronkelijke waarde aan. Als de weergave
"Spanning aanwezig" niet verschijnt, wordt dringend aanbevolen om voor het
begin van de werkzaamheden de aardingsvoorziening aan te brengen.
•
Een spanningszoeker met relatief hoge interne impedantie zal vergeleken met
de referentiewaarde 100 kΩ bij aanwezige stoorspanning "Bedrijfsspanning niet
aanwezig" niet eenduidig weergeven. Als de weergave "Spanning aanwezig" bij
een deel verschijnt dat als losgekoppeld van de installatie beschouwd wordt,
wordt dringend geadviseerd om met aanvullende maatregelen (bijv. gebruik
van een geschikte spanningszoeker, visuele controle van de scheidingsplaats
in het elektrische net enz.) de toestand "Bedrijfsspanning niet aanwezig" van
het te controleren installatiedeel aan te tonen en vast te stellen dat de door de
spanningszoeker getoonde spanning een stoorspanning is.
•
Een spanningszoeker met de aanduiding van twee waarden van de interne
impedantie heeft de controle van zijn uitovering voor de behandeling van
stoorspanningen doorstaan en is (binnen de technische grenzen) in staat
om bedrijfsspanning van stoorspanning te onderscheiden en het aanwezige
spanningstype direct of indirect weer te geven.
Auto Power On/Off
Auto Power On
Het apparaat en de meetpuntverlichting 3 worden automatisch ingeschakeld,
•
als er een spanning van meer dan ca. 6 V AC/DC aanwezig is, of bij een
eenpolige fasecontrole bij de testpunt L2+ 2 .
•
Als u de toets [
ingeschakeld.
Auto Power Off
Het apparaat en de meetpuntverlichting 3 worden na 30 s automatisch
•
uitgeschakeld, als de testpunten L1- 14 en L2+ 2 geen signaal ontvangen.
•
U kunt het apparaat en de meetpuntverlichting ook handmatig uitschakelen.
Druk daarvoor de toets [
Zelfcontrole (zelftest)
Het apparaat beschikt over een zelfcontrole, om uw veiligheid te garanderen. Bij
de eigencontrole worden alle leds op het led-display 13 , alle symbolen op het
lc-display 7 , het akoestische signaal alsmede de meetpuntverlichting 3 op werking
gecontroleerd.
Voer voor en na iedere bediening een zelfcontrole uit, om de functionaliteit
van het apparaat vast te stellen.
Voer daarvoor de volgende stappen uit:
Voer geen spanningstest uit terwijl de zelfcontrole geactiveerd is!
1. Schakel het apparaat uit, terwijl u ervoor zorgt dat de testpunten
L1- 14 en L2+ 2 geen signaal ontvangen. Na 30 s schakelen het apparaat en
meetpuntverlichting automatisch uit.
U kunt het apparaat en de meetpuntverlichting ook handmatig
uitschakelen. Druk daarvoor de toets [
2. Sluit de fases L1- en L2+ even, door beide testpunten L1- en L2+ bijeen te
houden.
Alle leds, alle symbolen op het lc-display en de meetpuntverlichting branden.
Het akoestische signaal is 3 s lang hoorbaar.
3. Als alle of afzonderlijke leds alsmede symbolen op het lc-display of de
meetpuntverlichting niet branden of het akoestische signaal niet klinkt, kan
het apparaat niet veilig gebruikt worden. Vervang de batterijen (zie hoofdstuk
„Vervang de batterijen" op pagina 27) en start de zelfcontrole opnieuw.
25
] 8 indrukt, worden het apparaat en de meetpuntverlichting
] 8 langer dan 6 s in.
] 8 langer dan 6 s in.