5. Geheugen oproepen: Druk op de
aan/geheugen-knop, de laatste tien
metingen (nr. 9–nr. 0) zullen nu achter
elkaar in de LCD-display weergegeven
worden (zie afb. C en D).
6. Wanneer de omgevingstemperatuur
niet tussen 10 °C en 35 °C ligt,
verschijnt er in de LCD-display "ER 1"
(zie afb. E) en kan er geen meting
verricht worden.
Opmerking: vóór het meten moet de thermometer stabiliseren en minimaal
30 minuten in de ruimte zijn waar de meting verricht wordt.
7. Uitschakelen: de thermometer schakelt zichzelf automatisch uit wanneer
het apparaat gedurende één minuut niet bediend wordt.
Opmerking:
•
Om kiemverspreiding te voorkomen,
dient u voor iedere meting een nieuw
wegwerphoesje te gebruiken.
•
Vergewis u ervan, voordat u
het apparaat gebruikt, dat het
wegwerphoesje correct geplaatst is
(zie de afbeeldingen rechts). Gooi een
gebroken wegwerphoesje meteen
weg en gebruik een nieuw hoesje.
Reinigen en bewaren:
1. Bewaar de thermometer en de wegwerphoesjes op een droge plaats vrij
van stof en vuil en stel het apparaat niet bloot aan direct zonlicht. De
omgevingstemperatuur waar het apparaat wordt bewaard, dient redelijk
constant te zijn en tussen de -10 °C en 55 °C te liggen.
2. Gebruik voor het reinigen van de thermometer en de sensorpunt een zacht
doekje of wattenstaafje dat met wat alcohol (70%) bevochtigd is. Pas op dat
er geen water in het apparaat terechtkomt.
Afb. C
Fout
17
NEDERLANDS
Afb. D
Afb. E
Juist