monteert u de sensor op de minst gebruikte deur en de
magneet op de andere deur.
•
Plaats sensoren, indien mogelijk, niet verder weg dan
30 meter van de centrale. Hoewel een zender een bereik
van meer dan 150 meter kan hebben en buiten een nog
groter bereik, kan de omgeving van de installatie een
aanzienlijke invloed hebben op het bereik van de zender.
Soms kan het wijzigen van de sensorlocatie helpen om
ongunstige draadloze omstandigheden op te lossen.
•
Zorg ervoor dat de pijl op de magneet naar de markering
op de sensor is gericht (Afbeelding 4).
•
Plaats de sensoren minstens 12 cm boven de grond om
beschadiging te voorkomen.
•
Monteer de sensoren niet in gebieden waar ze worden
blootgesteld aan vocht of waar het
bedrijfstemperatuurbereik wordt overschreden. Zie
"Specificaties" op pagina 17.
•
Monteer indien mogelijk rechtstreeks op een steun. Indien
er geen steun beschikbaar is, gebruik dan plastic
verankeringen.
•
Verwijder de interne contactschakelaars die niet in gebruik
zijn.
Benodigdheden
U hebt het volgende gereedschap en materiaal nodig:
•
Twee Ø3,5 x 25 mm kruiskopschroeven en twee plastic
verankeringen voor het monteren van de sensor
(bijgeleverd);
•
Twee Ø3,5 x 15 mm kruiskopschroeven voor het
monteren van de magneet (bijgeleverd).
•
Eén Ø2,5 x 6 mm kruiskopschroef om de behuizing van de
sensor vast te zetten op de achterplaat van de sensor
(bijgeleverd); en een
•
Kruiskopschroevendraaier.
Programmering
In de volgende procedure wordt beknopt beschreven hoe u de
sensor in het geheugen van de centrale programmeert.
Raadpleeg de documentatie van uw centrale voor de volledige
programmeringsgegevens.
1.
Voor het verwijderen van de sensorbehuizing steekt u een
kleine schroevendraaier in de sleuf (1 in Afbeelding 1) aan
het uiteinde van de sensor, waarna u de behuizing kunt
optillen.
2.
Plaats indien nodig de batterij in de batterijhouder waarbij
u de juiste polariteit in acht neemt. (+) in Afbeelding 2
geeft de + zijde van de batterij aan.
3.
Zet de centrale in de programmeerstand.
4.
Ga naar het menu Inleren RF Mod./RF Sensor.
5.
Druk de sabotageschakelaar op de sensor in en laat deze
los zodra de centrale reageert.
6.
Selecteer de geschikte sensorgroep en het
sensornummer.
7.
Verlaat de programmeerstand.
16 / 28
Programmering en draadloze communicatie controleren
Voordat u de sensor monteert, moet u controleren of op de
montagelocatie van de sensor voldoende draadloze
communicatie met de centrale kan worden verkregen.
Om dit te controleren, gaat u als volgt te werk:
1.
Zet de centrale/ontvanger in de teststand voor de sensor.
2.
Ga met de sensor naar de montagelocatie.
3.
Houd de magneet naast de pijl aan het uiteinde van de
sensor en trek vervolgens de magneet weg van de sensor.
4.
Luister naar de pieptonen van de sirene om te bepalen of
de juiste reactie wordt verkregen (raadpleeg de
documentatie van uw centrale/ontvanger).
5.
Verlaat de teststand voor de sensor.
Montage
Als u de sensor wilt monteren, gaat u als volgt te werk:
Monteer de achterplaat van de sensor met twee Ø3,5 x
1.
25 mm kruiskopschroeven (bijgeleverd) in het T-
montagegat en L-montagegat in Afbeelding 3.
a. Begin met zowel de T- en L-schroeven en draai ze
slechts voor de helft in.
b. Houd de achterplaat waterpas en zet eerst de L-schroef
vast.
c. Zet als laatste de T-schroef vast (draai de T-schroef niet
te vast aan).
2.
Verwijder de magneet uit de basis.
3.
Lijn de pijl van de magneet uit met de kleine uitsparing
aan de zijkant van de sensor, afhankelijk van welke
interne contactschakelaar wordt gebruikt (Afbeelding 4).
4.
Verwijder ongebruikte contactschakelaars. Knip de draden
zo dicht mogelijk bij de printplaat af.
5.
Monteer de montageplaat van de magneet met de
Ø3,5 x 15 mm kruiskopschroeven (bijgeleverd) op niet
meer dan 1 cm afstand van de montageplaat van de
sensor (Afbeelding 4). Plaats de behuizing van de
magneet terug.
6.
Bevestig de behuizing van de sensor op de onderplaat.
7.
Als u het draadloze systeem wilt installeren volgens
EN 50131-1-richtlijnen, bevestigt u de behuizing van de
sensor met de schroef (de bijgeleverde Ø2,5 x 6 mm
kruiskopschroef) in het schroefgat van de behuizing (2 in
Afbeelding 1).
Bedrading voor extern contact
Gebruik de volgende specificaties voor het externe contact:
•
Maximum draadlengte: 8 m.
•
Draad: 0,7112 mm snoerdraad.
•
Schakelaars: Hermetisch afgesloten externe schakelaars
(afgesloten contactschakelaar) die bij een alarm minimaal
250 milliseconden lang openen of sluiten.
Opmerking: Sluit niet meer dan vijf externe contacten aan op
een deur/raamsensor.
P/N 466-2110-ML • REV K • ISS 05DEC22