8.2.2 Elektrische controle
!
LET OP
Gebruik het systeem pas nadat alle controlepunten zijn afgewerkt:
• Controleer of de elektrische weerstand groter is dan 1 MΩ door de weerstand te meten tussen
de aarde en de terminal van de elektrische onderdelen. Gebruik het systeem niet voordat
eventuele elektrische lekken zijn opgespoord en verholpen. Zet geen spanning op de klemmen
van de transmissie en sensors.
• Controleer of de schakelaar van de hoofdvoedingsbron minimaal 12 uur AAN heeft gestaan,
zodat de olieverwarmer tijd heeft gehad om de compressor op te warmen.
• Bij een driefase-unit dient u de fasevolgordeaansluiting op de aansluitklemplaat te controleren.
• Controleer de netvoedingspanning (±10 % van de nominale spanning).
• Controleer of de elektrische onderdelen die u apart hebt aangeschaft (hoofdschakelaars,
circuitonderbrekers, kabels, geleidingsaansluitingen en draadklemmen) overeenkomen met de
elektrische gegevens vermeld in dit document. Controleer ook of de onderdelen voldoen aan de
nationale en lokale voorschriften.
• Raak geen elektrische onderdelen aan binnen drie minuten nadat u de hoofdschakelaar hebt
uitgeschakeld.
• Controleer of de DIP-switches van de binnen- en buitenunit zijn aangesloten zoals weergegeven
in het desbetreffende hoofdstuk.
• Controleer of de elektrische bedrading van de binnen- en buitenunit is aangesloten zoals wordt
afgebeeld in het desbetreffende hoofdstuk.
• Controleer of de bedrading goed is aangebracht om problemen met trillingen, ruis en gebroken
bedrading te vermijden.
8.2.3 Het hydraulische circuit (voor verwarming en warmwaterketel)
controleren
• Controleer of het circuit goed schoongespoeld en met water gevuld is en dat u de installatie
hebt laten leeglopen. De druk in het verwarmingscircuit moet 1,8 bar zijn.
• Controleer het watercircuit op lekkages. Kijk vooral de aansluitingen van de waterleidingen goed na.
• Controleer of het interne watervolume correct is.
• Controleer of de kleppen van het hydraulische circuit open zijn.
• Controleer of de elektrische verwarming volledig gevuld is met water door de veiligheidsklep
onder druk te zetten.
• Controleer of de aanvullende waterpompen (WP2 en/of WP3) correct aangesloten zijn op het
klemmenbord.
!
LET OP
• Het bedienen van het syteem wanneer de kleppen gesloten zijn, leidt tot schade aan de unit.
• Controleer of de luchtaflaatklep open is en of alle lucht uit het hydraulisch circuit is gelaten. De
installateur is verantwoordelijk voor het volledig aflaten van alle lucht uit de installatie.
PMNL0648 rev.0 - 03/2023
8
77