Door de ladingsindicatie weergegeven storingen (enkel bij variant Bp Pack)
Knippersignaal
Storing
Rood knippert
Batterij verkeerd of niet aangesloten
Groen en geel knip-
Kabelverbinding tussen batterij en oplaadapparaat
peren.
slecht.
Batterij defect
Voor een nieuwe inbedrijfstelling van het oplaadapparaat de stekker uit het contact trekken, wachten tot de ladingsindicatie gedoofd
is en de stekker opnieuw aansluiten.
Storing
Apparaat wil niet starten.
Apparaat rijdt niet of langzaam
Apparaat remt niet
Geen of onvoldoende zuigcapaci-
teit
Accucontrolelampje knippert
Onvoldoende reinigingsresultaat Intensiever reinigingsprogramma kiezen.
Borstels draaien niet
Geen of te lage dosering van de
reinigingsoplossing
Reinigingskop gaat niet naar be-
neden.
Zuigbalk gaat niet naar beneden. Draden aan de zuigbalk losmaken.
50
Oplossing
Accustekker in het apparaat steken.
Bovendeel van apparaat naar beneden zwenken en sluiting sluiten.
Noodstopknop door draaien ontgrendelen.
Accukabel controleren op correcte positie.
Accukabel controleren op corrosie, indien nodig reinigen.
Batterijcapaciteit uitgeput, batterij opladen.
Stekker van laadapparaat uittrekken en in de houder op het apparaat hangen (alleen
versie BP Pack).
Gaspedaal loslaten, sleutelschakelaar op "0" draaien, sleutelschakelaar op "1" draaien,
drukken, gaspedaal hanteren.
Zekering besturing resetten.
Ontgrendelingshendel op rijden zetten.
Accu laden.
Motor en besturing oververhit, apparaat uitschakelen en 5 minuten laten afkoelen.
Hindernissen voor de wielen verwijderen en apparaat van de hindernis wegschuiven.
Handrem gedeactiveerd, voor het activeren de ontgrendelhendel naar onderen trekken. Bediener
Vuilwaterreservoir leegmaken.
Zekering zuigturbine resetten.
Schuimvorming in vuilwatertank? Minder of ander reinigingsmiddel gebruiken. Ontschui-
mer gebruiken.
Afdichting tussen vuilwaterreservoir en bovendeel van apparaat reinigen en op dichtheid
controleren, indien nodig vervangen.
Zuiglippen aan de zuigbalk reinigen, indien nodig omdraaien of vervangen.
Zuigslang op verstopping controleren, indien nodig reinigen.
Verbinding tussen zuigslang en zuigbalk en zuigslang en zuigslang en vuilwatertank
controleren.
Zuigslang op dichtheid controleren, indien nodig vervangen.
Controleren of het deksel aan de aftapslang voor het vuile water gesloten is.
Vlotter in de vuilwatertank reinigen.
Accu laden.
Zie "Storingen met aanduiding".
Borstels op slijtage controleren, indien nodig vervangen.
Borstels controleren op vervuiling, reinigen.
Controleren of reinigingsmiddel en borstels voor het reinigingswerk geschikt zijn.
Accu laden.
Zekering borstelaandrijving resetten.
Borstels op blokkering door vreemde voorwerpen controleren, vreemde voorwerpen ver-
wijderen.
Accu laden.
Peil van de reinigingsoplossing in de schoonwatertank controleren, indien nodig navul-
len.
Klep schoonwater openen.
Intensiever reinigingsprogramma kiezen.
Zeef verswater controleren, indien nodig reinigen.
Zekering besturing resetten.
Oplossing
Accukabel controleren op correcte positie.
Accukabel controleren op correcte positie.
Controleren of de verbinding naar de batterij tijdens het op-
laden onderbroken werd.
Batterij controleren.
Storingen
8
-
NL
Door wie
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener
Bediener