4.7 Meet het verschil in hoogte tussen a1 en a2 (a1–a2).
Doe hetzelfde voor b1 en b2 (b1–b2). Als het verschil tussen de twee resultaten (a1–a2) - (b1–b2) meer dan
2,4 mm bedraagt, dan is de nauwkeurigheid onvoldoende en moet de unit gekalibreerd worden.
5. NZoek een wand met een hoogte van 3 m en plaats de laser op een afstand van 3 m van de wand.
5.1 Zoek een wand met een hoogte van 3 m en plaats de laser op een afstand van 3 m van de wand.
5.2 Schuif de vergrendelschakelaar in de stand "UNLOCK".
5.3 Schakel de laserlijnen in en markeer punt A op de wand.
De afstand van punt A tot de grond moet 3 m bedragen.
5.4 Hang een schietlood van punt A tot de grond en markeer vervolgens punt B op de grond.
5.5 Schakel de laser in om de verticale laserlijn te laten samenvallen met punt B op de grond.
5.6 Volg de laserlijn van de grond en markeer punt C op de wand.
De afstand van punt C tot de grond moet 3 m bedragen.
Meet de afstand van punt A naar punt C, dit is "e". Als "e" meer dan 2 mm bedraagt, dan is de
nauwkeurigheid onvoldoende en moet de unit gekalibreerd worden.
NL
49