NL
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
2.12
GEBRUIK VAN HET APPARAAT OP
BOUWTERREINEN EN IN WERKPLAATSEN
Aansluiting op het lichtnet mag uitsluitend via een speciaal
voedingspunt met een aardlekbeveiliging van ≤ 30 mA. Een
voorgeschakelde installatieautomaat (zekering) met 16 A (B-
of C-karakteristiek) is vereist.
2.13
BELASTING VAN DE CONTACTDOOS OP HET
APPARAAT
Belast de contactdoos niet met meer dan 1200 watt. Rol een
aangesloten kabelhaspel helemaal af.
2.14
VENTILATIE TIJDENS SPUITWERKZAAMHEDEN
BINNEN
Er moet worden gezorgd voor voldoende ventilatie om
oplosmiddeldampen af te voeren.
2.15
AFZUIGINSTALLATIES
Deze dienen door de gebruiker van het apparaat
overeenkomstig de plaatselijke voorschriften te worden
gerealiseerd.
2.16
AARDING VAN HET SPUITOBJECT
Het te coaten spuitobject moet zijn geaard
(de wanden van gebouwen zijn doorgaans natuurlijk geaard).
2.17
REINIGING VAN HET APPARAAT MET
OPLOSMIDDEL
Bij reiniging van het apparaat met
oplosmiddel mag niet in een reservoir met
kleine opening (spongat) worden gespoten
of gepompt. Gevaar door vorming van een
explosief gas/luchtmengsel. Het reservoir
moet zijn geaard. Gebruik alleen geaarde
metalen reservoirs.
2.18
REINIGING VAN HET APPARAAT
Gevaar voor kortsluiting door
binnendringend water!
Spuit het apparaat nooit af met een
hogedruk- of stoomreiniger.
2.19
WERKZAAMHEDEN OF REPARATIES AAN DE
ELEKTRISCHE UITRUSTING
Laat deze uitsluitend uitvoeren door een elektrotechnisch
vakbekwaam persoon. Wij aanvaarden geen aansprakelijkheid
voor een ondeskundige installatie.
34
Super Finish 33 PLUS
2.20
WERKZAAMHEDEN AAN ELEKTRISCHE
ONDERDELEN
Verwijder voor alle werkzaamheden netstekker uit de
wandcontactdoos.
2.21
PLAATSING OP EEN ONEFFEN ONDERGROND
De voorzijde moet omlaag wijzen om wegglijden te
voorkomen.
Het apparaat mag niet op schuine ondergronden worden
gebruikt, omdat het door de trillingen de neiging heeft te
verplaatsen.