De in de flitser ingebouwde meerzone AF-meetflits
AF–camera's alleen bij aangegeven flitsparaatheid geactiveerd worden
(zie 20)!
12. Automatisch instellen van de flitssynchronisatietijd
Afhankelijk van het type camera en de erop ingestelde camerafunctie wordt de
ingestelde belichtingstijd bij het bereiken van de flitsparaatheid omgeschakeld
naar de flitssynchronisatietijd. Verschillende camera's beschikken over een syn-
chronisatiebereik, bijv. 1/30 s. tot 1.125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van uw
camera). Welke synchronisatietijd de camera dan aanstuurt hangt van de helder-
heid van de omgeving en de brandpuntsafstand van het gebruikte objectief af.
Langere belichtingstijden dan de flitssynchronisatietijd kunnen, afhankelijk van
de camerafunctie en gekozen synchronisatie (zie ook de gebruiksaanwijzing
van uw camera en 18) worden toegepast.
Bij camera's met een centraalsluiter (zie de gebruiksaanwijzing van uw
camera) en bij de FP synchronisatie bij korte belichtingstijden (zie 18.4)
vindt geen automatische omschakeling naar de flitssynchronisatie plaats.
Daardoor kan er met alle belichtingstijden geflitst worden. Als u echter
het volle vermogen van de flitser nodig heeft, gebruik dan geen kortere
belichtingstijd dan 1/125 s.
13. Aanduiding van de belichtingscontrole
De aanduiding van de belichtingscontrole 'o.k.'
me in de TTL-flitsfunctie (3D-TTL, D-TTL, i-TTL enz.) c.q. de automatisch-flitsen-
functie correct belicht werd!
Verschijnt de aanduiding van de belichtingscontrole 'o.k.'
niet, dan is de opname onderbelicht en moet u de eerstvolgend lagere diafrag-
mawaarde instellen (bijv. diafragmawaarde 8 in plaats van diafragmawaarde
11) of de afstand tot het onderwerp, c.q. het reflecterende vlak (bijv. bij indirect
flitsen) verkleinen en de opname herhalen. Let op de aanduiding van de flits-
reikwijdte in het display van de flitser (zie 16). Zie voor de aanduiding van de
belichtingscontrole in de zoeker van de camera ook 15!
kan door
14. Aanduiding van onderbelichting bij TTL flitsen
Enkele Nikon camera's uit groep C, D en E (zie Tabel 1) waarschuwen bij ver-
schillende camerafuncties (bijv. bij 'P' en 'A') bij een onderbelichte flitsopname
met een aanduiding in het display van de flitser die tevens de mate van onder-
belichting in diafragmawaarden aangeeft (zie de gebruiksaanwijzing van uw
camera).
Licht, nadat u een flitsopname maakte, de aanduiding van de belichtingscontro-
le 'o.k.'
camera knippert, dan wordt in het display van de flitser gedurende korte tijd de
onderbelichting in diafragmawaarde van -0,3 tot -3,0 EV in stappan van 1.3
stop aangegeven.
In grensgevallen waarbij de flitser geen o.k.-aanduiding te zien geeft, c.q. als
het flitssymbool in de zoeker van de camera knippert, de belichting tóch correct
is, verschijnt er geen aanduiding in het LC-display van de flitser!
15. Aanduidingen in de zoeker van de camera
Voorbeelden voor aanduidingen in de zoeker van de camera:
Het groene pijlsymbool
Aanwijzing de flitser in te schakelen, c.q. te gebruiken.
Rood pijlsymbool
licht alleen op als de opna-
De flitser is paraat:
Het rode pijlsymbool
De opname werd correct belicht.
na de opname
Het rode pijlsymbool
De opname werd onderbelicht.
op de flitser niet op, c.q. als het flitssymbool in de zoeker van de
Om überhaupt een aanduiding van onderbelichting te geven, moet op
de flitser de functie TTL (c.q. 3D-TTL, D-TTL, i-TTL etc.) ingesteld zijn.
licht op:
licht op:
blijft na de opname oplichten, c.q. dooft korte tijd:
knippert na de opname:
Zoek voor de aanduidingen in de zoeker van uw camera in de
gebruiksaanwijzing van de camera wat voor uw camera geldt.
81