hobbelige weg of een weg met veel
bochten.
- Rijd niet diagonaal over een dalende
helling.
- R i j d m e t e e n l a g e s n e l h e i d i n d e
achteruitversnelling en let op wat zich
achter u bevindt.
Bochten maken
1. Tre k a a n d e b l o k k e e r h e n d e l v a n d e
rupsbanden (2 of 5, Fig.2) aan de kant die u op
wilt gaan; linker hendel (2) om naar links te
gaan en rechter hendel (5) om naar rechts te
gaan.
2. Laat de hendel (2 of 5) na de bocht los.
LET OP:
- Trek niet tegelijker tijd aan de twee
blokkeerhendels van de rupsbanden (2 en
5, Fig.2) om de rijdende machine te
stoppen, maar laat de koppelingshendel (1)
los.
- Gebruik de blokkeerhendels van de
rupsbanden niet om bochten te maken als u
zich op een aflopende helling bevindt.
Breng de snelheid tot het minimum terug
als dat noodzakelijk is.
De snelheid wijzigen
1. Laat de koppelingshendel (1, Fig.2) los.
2. Zet de schakelhendel (8) in de gewenste
snelheidsstand; F1 - F2 vooruit, R1 – R2
achteruit.
3. Breng de koppelingshendel (1) geleidelijk
omlaag. De machine begint langzaam te
rijden.
VOORZICHTIG
- Laat de koppelingshendel (1) los voordat u
de schakelhendel (8) gebruikt.
- Forceer de schakelhendel (8) niet. Als de
versnelling niet wordt ingeschakeld, moet
de machine enigszins verplaatst worden
door de koppelingshendel (1) omlaag te
brengen en probeer het opnieuw.
- Verander niet van snelheid bij rijdende
m a c h i n e , o m d a t d i t s c h a d e k a n
veroorzaken.
LET OP:
- Gebruik de laagste snelheden (F1 en R1)
wanneer u op een aflopende helling of een
oprijplaat rijdt.
- Verander niet van snelheid als u op een
hellend oppervlak rijdt.
Op hellingen rijden
LET OP:
- Selecteer de laagste snelheid voordat u op
een hellend vlak gaat rijden en schakel niet.
- Parkeer de machine niet op een hellend
vlak.
- Laat de koppelingshendel los als u op een
hellend vlak stopt. De remmen worden
automatisch ingeschakeld.
- Rijdt langzaam als u op een hellend vlak
rijdt.
- Schakel de laagste versnelling in en rijdt
langzaam voordat u met de machine over
een hellend vlak gaat rijden. Door een
plotselinge start kan de voorkant van de
machine omhoog komen, waardoor een
zeer gevaarlijke situatie ontstaat.
Rijden
LET OP: De machine is niet goedgekeurd
voor gebruik op de openbare weg.
U mag de machine (overeenkomstig het
We g e n v e r k e e r s r e g l e m e n t ) a l l e e n o p
privéterrein gebruiken dat voor openbaar
wegverkeer afgesloten is.
De machine stoppen en de motor afzetten
1. Laat de koppelingshendel (1, Fig.2) los.
2. Honda-motoren: zet de gashendel (A, Fig.13) in
de stand 0 (STOP). Emak-motoren: zet de
hendel (B, Fig.14) in de stand STOP.
3. Houd u voor het afzetten van de motor aan de
aanwijzingen in de handleiding van de motor.
LET OP:
- Raak de uitlaat of de motor niet aan
wanneer de motor draait of meteen nadat
deze is afgezet. Deze delen kunnen
namelijk erg heet worden.
- Wa n n e e r u d e m a c h i n e o n b e h e e rd
achterlaat, dient u hem op een vlakke en
stabiele ondergrond te plaatsen en de
motor af te zetten.
Parkeren
LET OP - Kies een stabiel en vlak terrein
om de machine te parkeren. Parkeer de
machine alleen als dat beslist noodzakelijk is
in onbeladen toestand op een op- of aflopende
helling. Het wordt niet aanbevolen om een
beladen machine op een helling te parkeren.
I
GB
F
D
E
NL
P
H
SK
CZ
RUS
UK
PL
FIN
BIH
SRB
HR
93