5
Bediening
• Reinig voor het eerste gebruik alle onderdelen van het product, zoals
beschreven in het hoofdstuk "Reiniging".
• Bij het eerste gebruik produceert het product eventueel een lichte geur. Dat
NL
is volkomen normaal en onschadelijk. Zorg ervoor dat de kamer goed geventi-
leerd is.
• Pak het product altijd aan de handgreep
1. Sluit de netkabel
2. Bevestig eventueel een van de opzetstukken (
Zie hoofdstuk "Gebruik van de opzetstukken" voor meer informatie.
Om te bevestigen, drukt u het opzetstuk voorzichtig op de luchtuitlaat tot het vastklikt.
Om te verwijderen, schuift u de vergrendeling voor opzetstukken
dert u vervolgens het opzetstuk uit de luchtuitlaat (zie afb. B).
LET OP: De opzetstukken worden na gebruik zeer heet. Wacht tot ze zijn afgekoeld
en veilig aangeraakt kunnen worden, voordat u ze verwijdert.
3. Schuif eventueel de draaivergrendeling
90° om het product als föhn of krultang te gebruiken (zie afb. C).
Laat de draaibeveiliging los zodra het mondstuk vastklikt.
4. Om het product in te schakelen, schuift u de aan-uitschakelaar
positie (aan).
De aan-uitschakelaar kan worden ingesteld op 3 posities (uit/aan/vergrendeld).
5. Om de bedrijfstemperatuur te wijzigen, drukt u herhaaldelijk op de temperatuurknop
tot de gewenste temperatuur (39, 50, 70 of 90 °C) is geselecteerd.
De bedrijfstemperatuur wordt weergegeven in de temperatuurweergave
6. Om de stand van de luchtsnelheid te wijzigen, drukt u herhaaldelijk op de
snelheidsknop
Er gaan een of meer snelheidsindicatoren
geselecteerd is.
7. Om kort koude lucht uit te stoten, houdt u de temperatuurknop ongeveer 2 seconden
ingedrukt.
Het symbool voor koude lucht ( )
deze functie niet meer nodig heeft, laat u de temperatuurknop los.
8. Om de geselecteerde bedrijfstemperatuur en luchtsnelheid vast te houden, schuift u de
aan-uitschakelaar naar de bovenste positie (vergrendeld).
Het vergrendelingssymbool ( )
9. Om het product uit te schakelen, schuift u de aan-uitschakelaar naar de onderste positie
(uit).
Het product slaat de laatst gekozen temperatuur- en snelheidsinstellingen op voor het
volgende gebruik.
41
aan op een gemakkelijk bereikbaar stopcontact.
16
tot de gewenste snelheid (1–3) is geselecteerd.
5
gaat branden als de vergrendeling actief is.
10
vast als u het gebruikt.
14
,
,
,
17
18
19
omlaag en draai vervolgens het mondstuk
4
branden. Deze laten zien welke snelheid
8
gaat branden als deze functie actief is. Als u
11
,
) op de luchtuitlaat
20
21
omlaag en verwij-
3
naar de middelste
12
.
7
.
1
2
6