positie wordt aangegeven door pijlen op de twee
onderdelen.
Houd de afsluithendel (4) open. Breng de trekke-
reenheid (14) met een draaibeweging aan op het
handvat. Sluit de afsluithendel.
5.4 Montage van de luchtslang (afb. 6)
Het handvat (8) en de luchtslang (19) zijn gemar-
keerd met een pijl die de sluitpositie aangeeft:
Verbinden – linksom draaien, Losmaken - recht-
som draaien. Bevestig de slang met een draaibe-
weging aan het handvat.
Bevestig op dezelfde manier het andere uiteinde
van de slang aan de aandrijfeenheid.
6. Bediening
Waarschuwing!
Neem bij de te verwerken vloeistoff en de instruc-
ties van de fabrikant over beschermende maatre-
gelen in acht. Draag geschikte gezichtsmaskers,
handschoenen en beschermende kleding.
6.1 Voorbereiding van de stof
Vóór de verwerking met het verfspuitpistool moet
de verf meestal worden verdund. Aanwijzingen
voor sproeibare verdunning vindt u niet altijd op
de verpakking van het materiaal. Richt u daarom
ook op de viscositeitstabel (viscositeit = dikvlo-
eibaarheid van de stof).
6.1.1 Meten van de viscositeit (afb. 7)
1. Vóór de meting moet u de stof grondig door-
roeren.
2. De viscositeitsmaatbeker (8) moet compleet
in de stof worden gedompeld.
3. Vervolgens tilt u de viscositeitsmaatbeker
(8) uit het mengsel en stopt u de tijd, die de
vloeistof nodig heeft om compleet door te
lopen. Zodra de draad scheurt moet u de tijd
stoppen. Voer dit proces zo vaak uit, tot u de
noodzakelijke viscositeit heeft bereikt.
Dit is de 'Uitlooptijd in seconden' (zie 10. Visco-
siteitstabel).
6.1.2 Mondstukdiameter
De grootte van het gebruikte mondstuk en de
mondstuknaald is afhankelijk van de viscositeit
van de stof. Gebruik afhankelijk van de viscositeit
het mondstuk met Ø 3,0 mm (kleur: wit, voor ho-
gere viscositeit), of het mondstuk met Ø 2,5 mm
(kleur: zwart, voor gemiddelde viscositeit) of het
Anl_TE_SY_18_90_Li_SPK13.indb 103
Anl_TE_SY_18_90_Li_SPK13.indb 103
NL
mondstuk met Ø 1,5 mm (kleur: grijs, voor lage
viscositeit). De mondstuknaald in het apparaat is
geschikt voor alle drie de mondstukdiameters.
6.2 Werken met het verfsproeipistool (afb. 8)
Aanwijzing! Bedek alle oppervlakken die moeten
worden beschermd tegen verf/sproeimateriaal
met afdekkingen - ook in de ruimere omgeving
van de werkplek. Een fi jne nevel van verf/sproei-
materiaal kan zich in ruimtes en in de openlucht in
de verdere omgeving verspreiden en zich afzet-
ten op oppervlakken.
•
Schroef het reservoir (12) van het verfspuit-
pistool.
•
Al naargelang de bewerking moet de stijgbuis
(11) worden uitgericht.
•
Spuitwerkzaamheden bij liggende objecten:
stijgbuis (11) naar voor draaien.
•
Spuitwerkzaamheden bij verhoogde objecten:
stijgbuis (11) naar achter draaien.
•
Spuit het reservoir voor het sproeimateriaal
nooit helemaal leeg. Wanneer de stijgbuis
niet meer is ondergedompeld in het sproei-
materiaal, dan breekt de straal af en ontstaat
er een niet gelijkmatig oppervlak.
•
Wanneer u de meting van de viscositeit heeft
uitgevoerd zoals beschreven in punt 6.1.1,
dan zet u het reservoir (12) op een papieren
ondergrond en giet u de voorbereide stof erin,
en daarna schroeft u het reservoir (12) vast
aan het verfspuitpistool.
•
Het verfspuitpistool mag alleen op een vlak
en schoon oppervlak worden neergelegd.
Anders bestaat er kantelgevaar!
•
Draai na elke reiniging (z. 6.6) of verandering
van de straalvorm (z. 6.3) de wartelmoer (1)
vast om te vermijden dat er verf uitloopt tus-
sen wartelmoer en luchtkap (2).
6.3 Instelling van het gewenste sproeibeeld
(afb. 9, 10)
Aan het verfspuitpistool kunnen al naargelang to-
epassing drie verschillende straalvormen worden
ingesteld.
Draai de wartelmoer (1) los en draai de luchtklep
(2) in de gewenste positie. Draai daarna de war-
telmoeren weer vast.
Selectie sproeibeeld:
A: verticale vlakke straal
-> voor horizontale vlakken
B: horizontale vlakke straal
-> voor verticale vlakken
- 103 -
26.10.2023 15:52:10
26.10.2023 15:52:10