GEBRUIKSAANWIJZING
Eerste inbedrijfstelling
• Laat allereerst alle lucht uit de apparatuur af:
1.
Monteer het verloopstuk niet op het voertuig, maar
sluit hem alleen op vulslang 1 aan en houd hem in
een opvangbak.
2.
Afsluitklep op stand «venting».
3.
Schakel het apparaat in (5 op stand «ON») en druk
op de starttoets 4 (de pomp begint de vloeistof te
pompen).
4.
Houd het verloopstuk boven de opvangbak tot de
remvloeistof er zonder luchtbellen uit begint te ko-
men.
5.
Terwijl de pomp werkt, verwijdert u het verloopstuk
en schakelt u het apparaat onmiddellijk uit (5 op
stand «OFF»).
6.
Het apparaat is nu klaar voor gebruik, ook als de ma-
nometer 2 naar de 0 zakt. De kant van de afvoer van
het apparaat is vrij van luchtbellen.
Het verloopstuk aanbrengen
Draai het bijgeleverde verloopstuk op de schroef¬draad
(D,43 mm) van de remvloeistoftank, of breng het bijbeho-
rende verloopstuk op de remvloeistoftank aan (zie de lijst
met verloopstukken).
Praktische informatie
Voordat u met het werk begint, neemt u de aanwijzingen
van de fabrikant van het voertuig in acht met betrekking tot
de maximum vuldruk en speciale toepassingen.
De drukregelaar 3 is standaard¬ afgesteld op een wer-
kdruk van 2 bar. Op die manier wordt gegarandeerd dat
de compensatietank niet vervormd wordt en de dichting
niet lekt.
De werkdruk, om te ontluchten of om remvloeistof te ver-
versen, kan probleemloos op een lagere of hogere waarde
worden afgesteld.
Werkfasen:
1. Koppel de vulslang 1 op het reeds gemonteerde
verloopstuk
2. Schakelaar 5 op stand «ON».
3. Druk op starttoets 4.
4. De pomp zorgt voor zijn werkdruk (3,5 bar)
Ontluchten
5. Ontlucht nu de remmen en begin achteraan rechts en
stop bij de rem vooraan links.
Open hiervoor de klep van de betreffende cilinder van
de remmen. Vang de afvoervloeistof op en gebruik
worden zodra de remvloeistof zonder luchtbellen uit
de afvoer komt.
Voor zover het het ontluchten van de remmen betreft,
gelden in principe in eerste instantie de aanwijzingen
en richtlijnen van de fabrikant.
6. Schakel het apparaat nu uit (schakelaar 5 op stand
«OFF»).
7. Opmerkingen: over het algemeen laat het apparaat de
druk af die nog aanwezig is. De druk wordt niet afgela-
ten als ze tijdens het vullen laag mocht zijn geregeld.
De druk gaat niet automatisch over op 0 als u de dru
kregelaar niet eerst ontspant. Na het uitschakelen dra
wordt bereikt. De werkdruk gaat meteen over op 0.
8. Nu er geen druk meer staat op vulslang 1 kan hij van
het verloopstuk worden verwijderd (zonder druk,
zonder spatgevaar).
9 . De remvloeistoftank kan nu tot aan de rand worden
gevuld. Met behulp van een geschikt pipet verwijdert
u zoveel vloeistof tot het vulpeil van de remvloeistof
tank wordt bereikt (FIG. A-B)
10. Demonteer het verloopstuk en sluit de remvloeistof
tank
A
Belangrijk! Voor zover het het ontluchten van de rem-
men¬ betreft, gelden in principe in eerste instantie de
aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant.
Let op: indien het rempedaal of de koppeling na het on-
tluchten of verversen van de remvloeistof niet goed af-
gesteld zijn of de druk "traag" is, moet opnieuw worden
ontlucht, na de rem¬ of de koppeling meerdere keren
krachtig te hebben ingetrapt.
NL
B
13