nl
NEDERLANDS
acht (bv. arbeidsveiligheidsbepalingen,
afvalbehandeling).
Verzamel de ontstane stofdeeltjes op de plaats
waar deze ontstaan, voorkom dat ze neerslaan in
de omgeving.
Gebruik voor speciale werkzaamheden geschikt
toebehoor. Daardoor komen slechts weinig deeltjes
ongecontroleerd in de omgeving terecht.
Gebruik een geschikte stofafzuiging.
Verminder de stofbelasting door:
- de vrijkomende stofdeeltjes en de af te voeren
luchtstroom van de machine niet op de gebruiker
zelf of in de buurt aanwezige personen of op
neergeslagen stof te richten,
- een afzuiginstallatie en/of een luchtfilter te
gebruiken,
- de werkplek goed te ventileren en door te
stofzuigen schoon te houden. Vegen of blazen
wervelt het stof op.
- Zuig of was de beschermende kleding. Niet
uitblazen, uitslaan of uitborstelen.
5. Overzicht
Zie pagina 2.
1 V-groef (voor het afkanten van de randen van
werkstukken)
2 Knopgreep (voor het instellen van de
schaafdiepte, geïsoleerde greep)
3 Schaal (ingestelde schaafdiepte in mm)
4 Blokkeerknop
5 Drukschakelaar
6 Handgreep (geïsoleerde greep)
7 Steunbeugel
8 Klemschroef van de geleiding
9 Geleiding
10 Uitblaasstuk
11 Afzuigslang (afzuiging)
12 Stof-/spaanderzak
13 Spaanderuitgangadapter
14 Aandrijfriemen
15 Bevestigingsschroeven
16 Sleutel
17 Schaafmes
18 Messenas
19 Schaafmes-houder
20 Bevestigingsplaat
21 Instelmal
22 Schroef van de schaafmeshouder
6. Ingebruikname
Vergelijk voor de ingebruikname of de op het
typeplaatje aangegeven spanning met de
netspanning overeenkomt.
Schakel altijd een FI-schakelaar (RCD) met
een max. inschakelstroom van 30 mA voor de
machine.
18
6.1
Stof-/spaanderafzuiging
Externe afzuiging
Sluit een geschikte afzuiging aan op het
uitblaasstuk (10).
Gebruik de aansluitmof 6.30796 voor een optimale
afzuiging.
Geïntegreerde afzuiging
De stofzak/spaanderzak (12) op het uitblaasstuk
(10) steken. Voor een optimaal zuigvermogen dient
u de stof-/spaanderzak (12) op tijd te legen.
Spaanderuitgang
Als zonder afzuiging of zonder stof-/spaanderzak
(12) wordt gewerkt: spaanderuitgangadapter (13)
aansluiten en in de gewenste positie draaien.
7. Gebruik
7.1
Schaafdiepte instellen
Door het draaien van de knopgreep (2) kan de
schaafdiepte traploos worden ingesteld.
Ingestelde schaafdiepte aflezen aan de schaal (3).
De schaafdiepte alleen in het bereik van
0 - 2,6 mm instellen.
7.2
In- en uitschakelen
Inschakelen: vergrendelknop (4) drukken en
vasthouden, vervolgens op de drukschakelaar (5)
drukken.
Uitschakelen: Laat de drukschakelaar (5) los.
7.3
Tips voor het werk
Algemene aanwijzingen
Voor grove werkzaamheden een grote spaandiepte
instellen en de machine met een geschikte,
gereduceerde aanvoersnelheid aanschuiven,
zodat de spaanders gelijkmatig uit de machine
worden geworpen.
Om een glad werkstukoppervlak te bereiken, een
geringe schaafdiepte instellen en de
schaafmachine langzaam en gelijkmatig bewegen.
1. Schaafdiepte instellen.
2. Houd de machine met beide handen aan de
grepen (2) en (6) vast.
3. Het voorste gedeelte van de schaaf vlak op het
werkstuk plaatsen.
Aan het begin van het werkstuk het voorste
gedeelte van de schaaf op het werkstuk
drukken. Zie pagina 2, afb. A.
4. Eerst inschakelen, dan het inzetgereedschap
naar het werkstuk brengen.
5. De machine langzaam en gelijkmatig vooruit
schuiven.
6. De steunbeugel (7) wordt door de rand van het
werkstuk naar boven gezwenkt.
7. Aan het einde van het werkstuk het achterste
gedeelte van de schaaf op het werkstuk
drukken. Zie pagina 2, afb. A.
Randen afkanten
De V-groef (1) maakt het afkanten van de randen
van werkstukken eenvoudiger.