Nederlands
A5E41143327-AD
• Het apparaat mag slechts in een zone met een
vervuilingsgraad van ten hoogste 2 overeenkomstig IEC
60664-1 gebruikt worden.
• Het apparaat moet in een geschikte behuizing
geïnstalleerd worden die een veiligheidsklasse van ten
minste IP 54 overeenkomstig IEC 60079-7 biedt.
Bedraden van de terminalmodule TM-IM/EM, TM-EM/EM
• Neem voor het leggen van de kabels en bij het bedraden
de installatie- en opstellingsvoorschriften volgens
EN 60 079-14 in acht alsook de specifieke voorschriften
van het land.
• Bij de bedrading moet u op een strikte scheiding van
intrinsiek veilige en niet intrinsiek veilige leidingen letten.
Zij dienen in van elkaar afgescheiden kabelgoten te
worden geleid.
• De intrinsiek veilige stroomkringen van de elektronische
module moeten onderling en van de aarde gescheiden
worden gelegd. Neem de installatie-
en opstellingsvoorschriften volgens EN 60 079-14 in acht.
• Op de terminalmodule mogen sensoren/HART-
veldapparaten uit zone 0, zone 1, zone 2 alsook zone 20,
zone 21, zone 22 en uit het veilige bereik worden
aangesloten. De aansluittoewijzingen van de elektronische
module vindt u in het handboek Decentraal
periferieapparaat ET 200iSP.
• De veiligheidstechnische gegevens (maximale waarden)
van de sensoren/HART-veldapparaten moeten aangepast
zijn aan de overeenkomstige maximale waarden van de
elektronische module. De maximale waarden van de
sensoren/actoren vindt u in de bijhorende Ex-certificaten
inzake explosieveiligheid. Volgens EN 60 079-14 geldt:
U
≤ U
; I
≤ I
; P
≤ P
; C
≥ C
+ C
; L
0
i
0
i
0
i
0
i
leiding
Nederlands
≥ L
+ L
0
i
leiding