F.1
F.2
F.5
F.6
F.9
F.10
F.10 De niveau sensor van de tank/can kan gekoppeld worden aan de pH of Redox. In dit menu kan ingesteld worden hoe
het systeem zich dient te gedragen nadat het "tank signaal" geactiveerd is geworden:
Negeren: TANK wordt niet weergegeven op het display
Informeren: als de sensor detecteert dat het niveau laag is, wordt het TANK alarm weergegeven op het display.
Stopzetten: als de sensor detecteert dat het niveau laag is, wordt het TANK alarm weergegeven op het display en de gekop-
pelde doseerpomp wordt stopgezet.
Polariteit: instelling of het relais in 'normaal toestand' open of gesloten is.
G.2 Gas (0) – Het FL1 alarm wordt enkel geactiveerd door de gassensor van de hydrolyse cel. De externe flowswitch wordt dan
G.1
G.2
buiten werking gesteld.
Altijd aan (1) – Het FL1 alarm wordt nooit geactiveerd. Zowel de gassensor als de flowswitch worden buiten werking gesteld.
Flow (2) – Het FL1 alarm wordt geactiveerd door de externe flowswitch. De gassensor wordt buiten werking gesteld.
Flow of gas (3) – Als zowel de externe flowswitch als de gassensor zijn aangesloten, en één van hen detecteert dat er te weinig
doorstroming (flow) is, wordt het FL1 alarm geactiveerd.
Flow + gas (4) – Als zowel de externe flowswitch als de gassensor zijn aangesloten, en beiden detecteren dat er te weinig
doorstroming (flow) is, wordt het FL1 alarm geactiveerd.
Relais sturing middels flow detectie – Deactiveer het FL1 alarm bij te weinig doorstroming (flow). Dit raden we aan bij de
dosering van vlokmiddel omdat de doorstroming laag zal zijn.
Let op: laat de instelling op 'flow or gas' (3) staan.
H.1
H.2
I.1
I.2
I.2 Link/Node-adres Benodigd indien er meerdere gebruiker-interfaces worden toegepast op één DA-GEN. Voor een
normale werking van de DA-GEN, behoudt de waarde van het Node-adres op "1".
K.1
K.2
K.2 Server en communicatiepoort indien de WiFi module is aangesloten (standaard voorzien bij de DA-GEN). Voor een
juiste werking van de DA-GEN, wijzig de default instellingen niet, tenzij u erop wordt gewezen door een ICT specialist of
de provider.
F) DOSEERPOMPEN
F.3
F.7
G) EXTRA INSTELLINGEN
H) TELLER RESETTEN
H.3
H.2 Reset tellers – Er zijn twee niveaus van het aantal uren dat het systeem in werking
is geweest. Deze tellers houden bij hoeveel uren bepaalde componenten actief zijn
geweest. In dit service menu kan de installateur de tellers resetten op het eerste
niveau. Dit dient te gebeuren bij de installatie van een nieuwe cel. Het tweede niveau
van het resetten van de tellers kan enkel worden uitgevoerd door de fabrikant.
I) VERBINDING / LINK
K) WEB IP
72
F.2 Voor de pH doseerpompen zijn er 2 instelmogelijkheden.
F.4
F.3 Normaal: vertraging- tijdvertraging tussen het vaststellen van
de incorrecte waarde en het startmoment van de dosering.
F.4 Herhalende: bij beide timers/klokprogramma's kunnen de
looptijd en stilstandtijd geprogrammeerd worden.
F.6 Andere pompen: bij beide timers/klokprogramma's kunnen
de looptijd en stilstandtijd geprogrammeerd worden.
F.8 Betreft de handelswijze van het systeem bij activatie van
F.8
AL3.
Negeren: AL3 wordt niet weergegeven.
Informeren: na de gekozen tijdsinterval wordt AL3 weergegeven.
Stopzetten: na de gekozen tijdsinterval wordt AL3 weergegeven
en de doseerpomp stopt. Om de alarmweergave en de pompstils-
tand op te heffen, druk op
.
NL