NL
3.1.3 Veiligheid van het
apparaat
■
Het apparaat alleen gebruiken
onder de volgende omstan-
digheden:
■
Het apparaat is niet ver-
vuild.
■
Het apparaat vertoont geen
beschadigingen.
■
Alle bedieningselementen
werken.
■
Het apparaat niet overbelas-
ten. Het is voor lichte particu-
liere werkzaamheden be-
doeld. Overbelasting leidt tot
beschadiging van het appa-
raat.
■
Het apparaat nooit gebruiken
met versleten of defecte on-
derdelen. Defecte onderdelen
altijd vervangen door oor-
spronkelijke reserveonderde-
len van de fabrikant. Wanneer
het apparaat met versleten of
defecte onderdelen wordt ge-
bruikt, kan tegenover de fabri-
kant geen aanspraak op ga-
rantie worden gemaakt.
■
Reparatiewerkzaamheden
mogen uitsluitend worden uit-
gevoerd in de vakhandel of op
onze Servicevestigingen.
40
3.1.4 Veiligheidsinstructies
voor de bediening
■
Bedien het apparaat altijd met
beide handen.
■
Houd altijd handen en voeten
uit de buurt van de reinigings-
borstel, vooral bij het inscha-
kelen van de motor.
■
Wacht na het uitschakelen
van de motor tot de reini-
gingsborstel volledig tot stil-
stand is gekomen.
■
Verwijder voorwerpen uitslui-
tend wanneer de motor en de
borstel stilstaan en de accu is
verwijderd.
■
Houd de beschermplaat, bor-
stel en motor altijd vrij van
vreemde voorwerpen.
■
Personen die niet vertrouwd
zijn met het apparaat moeten
eerst leren omgaan met het
apparaat terwijl de motor is
uitgeschakeld.
3.2 Veiligheidsinstructies
voor accu en oplader
Neem de veiligheidsinstructies
voor de accu en de oplader in de
afzonderlijke handleiding in acht.
Zie:
■
Gebruikshandleiding 442228:
Li-ionenaccu B50 Li, B100 Li
■
Gebruikshandleiding 442230:
Oplader C30 Li
Veiligheidsinstructies
MB 2010