Nederlands
Apparaat op het lichtnet
aansluiten
De spanning en de frequentie van het
apparaat (zie typeplaatje) moeten
corresponderen met de spanning en de
frequentie van het elektriciteitsnet.
De minimale beveiliging (zekering) van
de netaansluiting moet overeenkomstig
de technische gegevens zijn uitgevoerd
– zie "Technische gegevens".
Het apparaat moet via een
aardlekschakelaar op het
elektriciteitsnet worden aangesloten, die
de stroomtoevoer onderbreekt als de
aardlekstroom gedurende 30 ms hoger
is dan 30 mA.
De netkabel moet voldoen aan
IEC 60364-1 en aan de nationale
voorschriften.
Bij het inschakelen van het apparaat
kunnen de bij een instabiel
spanningsnet optredende
spanningsschommelingen (hoge
netimpedantie) de andere aangesloten
gebruikers beïnvloeden. Bij een
netimpedantie kleiner dan 0,15 ohm zijn
er geen storingen te verwachten.
De verlengkabel moet, afhankelijk van
de netspanning en de kabellengte, de
vermelde minimale doorsnede hebben.
156
Kabellengte
Minimale
doorsnede
400 V / 3~:
Tot 20 m
1,5 mm
20 m tot 50 m
2,5 mm
230 V 3~:
Tot 20 m
2,5 mm
2
20 m tot 50 m
4 mm
200 V / 3~:
Tot 10 m
3,5 mm
10 m tot 30 m
5,5 mm
Aansluiting op de contactdoos
Voor de aansluiting op het
elektriciteitsnet, controleren of het
apparaat is uitgeschakeld – zie
"Apparaat uitschakelen"
De netsteker van het apparaat op
N
de netsteker van de verlengkabel in
de volgens voorschrift
geïnstalleerde contactdoos steken
RE 361, RE 361 PLUS, RE 461, RE 461 PLUS, RE 471 PLUS
Apparaat inschakelen
Waterkraan opendraaien
2
N
2
Het apparaat alleen bij een aangesloten
2
waterslang en een opengedraaide
waterkraan inschakelen. Als dit wordt
nagelaten ontstaat er een tekort aan
2
water, wat kan leiden tot beschadiging
van het apparaat.
2
De hogedrukslang geheel uitrollen
N
De schakelaar in stand I draaien –
N
het apparaat staat nu in de stand-
bystand
Het spuitpistool op het te reinigen
N
object richten – nooit op personen!
Bij het inschakelen van het apparaat
kunnen de bij een instabiel
spanningsnet optredende