– Laat de batterijcontacten nooit kortsluiten.
– Let tijdens het aansluiten van de accu op de polariteit en de laadvoorschriften
van de desbetreffende accu-fabrikant.
7. lAdeN
Stel eerst de celspanning (2V/6V of 12V) aan de achterzijde van het apparaat.
– Steek vervolgens de lader in een stopcontact (230 V~). Het groene LED
„elektriciteit" (Netz) brandt als er stroom op staat.
– Sluit de accu aan met de juiste polarisatie. Rode poolklem op de pluspool en
de zwarte poolklem op de minpool. De laadprocedure begint automatisch.
De gele laadindicator „Laden" brandt zodra de laadstroom stroomt.
– Als echter de rode indicator "Poling" (Verpolt) brandt, dient u direct de
polariteit van de poolklemmen te controleren en deze te wijzigen.
Attentie!
Bij defecte acculaadprocedure dient u te stoppen. Kenmerken voor
een defecte accu:
– Gaslucht in de ruimte
– Bij het aanraken van de accu zijn verschillende temperaturen bij de afzon der-
lijke cellen voelbaar
– Mechanische of thermische deformatie van de accubehuizing of de lader
– Verschillende vloeistofstand in de cellen resp. vloeistofuitvoer
In tegenstelling tot eenvoudige laders heeft de laadstroom van deze auto-
ma tische lader geen vaste waarde en is daarom afhankelijk van meerdere
factoren. Dit zijn bijv. de laadstatus van de accu, de leeftijd van de accu, het
accutype resp. de capaciteit van de accu. Verder is het van belang hoeveel
de accu al was ontladen.
Als aan de accu een hogere stroom is ontnomen, zal bij het laden eerst een
hogere aanvangsstroom worden ingesteld (max. 0,8 A), die na korte tijd lager
wordt. Dit betekent dat met stijgende spanning op de accu de laadstroom
afneemt.
De laadtijd tot aan het bereiken van de laadspanning is afhankelijk van
meerdere parameters, zoals bijv.
– de capaciteit (Ah, hoe groter des te langer de laadtijd)
– het accutype
40 | Laden