Modus 4: 12 V/2 A bij koud weer (de pictogrammen
Modus 5: 12 V/4 A (de pictogrammen
Modus 6: 12 V/4 A bij koud weer (de pictogrammen
VOEDINGSPANNINGSLED
Geeft aan dat het laden is geactiveerd.
POLARITEITSINVERSIELED
Geeft aan dat de batterijklemmen niet correct zijn aangesloten.
GEBRUIKSAANWIJZING
VOORBEREIDING OP HET LADEN
a. Als u de batterij uit het voertuig moet verwijderen om deze op te laden, moet u eerst de aardingskabel
loskoppelen. Zorg ervoor dat alle voertuigaccessoires zijn uitgeschakeld om elektrische schokken te
voorkomen.
b. Zorg ervoor dat de omgeving van de batterij goed wordt geventileerd tijdens het opladen. Ventileer
met een stuk karton of een niet-metalen voorwerp om het gas snel te evacueren.
c. Reinig de batterijpolen. Vermijd dat corrosievloeistof uw ogen raakt.
d. Voeg gedistilleerd water toe aan elke cel totdat het zuur in de batterij het door de fabrikant
vooropgestelde niveau bereikt. Dit helpt om overtollig gas uit de cellen te verwijderen. Voorkom
overvulling. Volg de oplaadinstructies van de fabrikant tot op de letter als de batterij geen vuldoppen
voor de batterijcellen heeft.
e. Bestudeer alle speciale waarschuwingen van de batterijfabrikant, vooral die met betrekking tot de
noodzaak om de vuldoppen van de batterijcellen tijdens het laden al dan niet te verwijderen en die met
betrekking tot de aanbevolen laadspanning.
f. Raadpleeg de gebruikershandleiding van het voertuig voor de batterijspanning en zorg ervoor dat de
uitgangsspanning op het juiste niveau is ingesteld. Als de laadspanning van de lader instelbaar is,
begin dan met opladen aan de laagste spanning.
PLAATSING VAN DE LADER
a. Plaats de lader zover mogelijk weg van de batterij als de uitgangskabels dit toelaten.
b. Plaats de lader nooit direct bovenop een opgeladen batterij, omdat de gassen ervan kunnen
corroderen en deze kunnen beschadigen.
c. Voorkom dat zuur van de batterij op de lader terechtkomt tijdens het gebruik of het opladen van de batterij.
d. Gebruik de lader op geen enkele manier in een afgesloten ruimte of een ruimte met beperkte ventilatie.
e. Plaats de batterij nooit op de lader.
WAARSCHUWINGEN BIJ AANSLUITING VAN GELIJKSPANNING
a. Sluit de DC-uitgangsklemmen alleen aan en sluit ze alleen opnieuw aan wanneer de lader uit is gezet
en de AC-kabel is losgekoppeld. Zorg ervoor dat de klemmen elkaar niet raken.
b. Bevestig de klemmen aan de batterijpolen en draai ze continu of beweeg ze met kleine bewegingen
heen en weer om een goed contact te garanderen. Dit helpt niet alleen om ze goed te bevestigen om
te voorkomen dat ze loskomen, maar het vermindert ook het risico op vonken.
VOLG DE STAPPEN HIERONDER WANNEER DE BATTERIJ IN DE AUTO WORDT GEÏNSTALLEERD.
3
1
+
2
5
+
worden weergegeven)
3
2
+
17
5
+
worden weergegeven)
5
+
worden weergegeven)