• Draag altijd geschikte werkkleding, beschermende handschoenen
en een veiligheidsbril wanneer u aan een voertuigaccu werkt.
• Verwijder metalen voorwerpen (bijv. ringen, horloges,
halskettingen) voordat u begint aan het startproces.
• Sluit de zwarte kabel nooit aan op brandstofleidingen,
inspuitsystemen of vergelijkbare onderdelen die in aanraking
komen met brandstof.
• Zorg dat de contacten van de klemmen elkaar niet raken, anders
kan er kortsluiting ontstaan.
Voor gebruik als starthulp moet de accupack altijd volledig zijn opgeladen om een zo
groot mogelijk starthulpvermogen te kunnen leveren.
De accupack mag niet als starthulp worden gebruikt wanneer de
laadtoestandindicatie 8 minder dan 4 LED's aangeeft.
1. Schakel de ontsteking en alle elektrische apparaten van het voertuig uit.
2. Zet een handmatige versnellingsbak in de vrijloop of zet de hendel van een
automatische versnellingsbak in de parkeerstand.
3. Klem de rode leiding van de accuklemkabelaansluiting 9 op de positieve pool
(rood) van de voertuigaccu. Klem de zwarte leiding op het massapunt van de
motor of een geleidend metalen onderdeel op de motor (zie afb. C). Dit mag geen
bewegend onderdeel zijn. Bij sommige voertuigen is een dergelijke aansluiting
voor een starthulp al aangebracht.
4. Verwijder de beschermende afdekking van de accuklemkabelaansluiting 7.
5. Steek de startkabel helemaal in de accuklemkabelaansluiting. De accuklemkabel
moet stevig met de accuklemkabelaansluiting verbonden zijn. Als de LED's 'Start'
en 'Error' afwisselend rood en groen knipperen, is alles in orde. Als alleen de LED
'Error' na ca. 3 seconden rood brandt, is de spanning van de accupack te laag en
moet deze worden opgeladen. Als alleen de LED 'Start' na ca. 3 seconden groen
brandt, is de accupack gereed voor gebruik.
Als u het voertuig niet binnen 30 seconden start, wordt de accupack
automatisch uitgeschakeld. De LED's 'Start' en 'Error' branden. In dat geval
moet de accuklemkabel uit de accupack worden getrokken en weer worden
ingestoken.
6. Start het voertuig door de startmotor aan te zetten. Wanneer de start is gelukt,
wordt het alarm geactiveerd. De LED 'Error' brandt rood.
7.
Als het voertuig niet start, wacht u minstens 2 minuten voordat u een nieuwe
startpoging onderneemt. Slaagt de start nog steeds niet, dan is de voertuigaccu
waarschijnlijk beschadigd of is de spanning ervan tot minder dan 3 V gedaald en
is een starthulp niet mogelijk. Vervang in dat geval de voertuigaccu.
60
8. Wanneer de laadkabel piept (geluidssignaal), is deze overbelast. Scheid de
kabel dan van de accupack en de voertuigaccu.
9. Wanneer de voertuigmotor loopt, trekt u de accuklemkabel uit de
starthulpaansluiting en brengt u de beschermende afdekking weer aan op de
starthulpaansluiting.
10. Maak eerst de klem van de zwarte leiding en daarna de rode leiding van de
startkabel los van het massapunt en de voertuigaccu.
11. Laad de accupack na een geslaagde starthulp weer op.
12. Laat de voertuigmotor die met een starthulp is gestart, niet afslaan. Als de
dynamo en accu intact zijn, kan de accu met een rit van 1/2-1 uur weer worden
opgeladen. U kunt de laadtoestand van de accu het beste later controleren met
een oplaadapparaat dat de laadtoestand aangeeft en de accu volledig opladen.
Als dit niet meer mogelijk is, moet de accu worden vervangen.
6.4 | Veiligheidsmechanismen
De accuklemkabel heeft meerdere veiligheidsmechanismen die de accupack
beschermen tegen beschadiging.
Beveiliging tegen verkeerde poolaansluiting
Wanneer de klemmen op de verkeerde polen zijn aangesloten, wordt het alarm
geactiveerd. De LED's 'Start' en 'Error' knipperen en het stroomcircuit blijft
onderbroken.
Beveiliging tegen kortsluiting
Wanneer de contacten van de beide klemmen elkaar raken, wordt het alarm
geactiveerd. De LED's 'Start' en 'Error' knipperen en het stroomcircuit wordt
onderbroken.
Beveiliging tegen tegenstroom
Nadat het voertuig is gestart, is de accupack beveiligd tegen beschadiging door
tegenstroom van de voertuigaccu. Na 30 seconden wordt het alarm geactiveerd. De
LED's 'Start' en 'Error' branden.
Beveiliging tegen overlading
Zodra de nominale stroom van 300 A of 600 A wordt overschreden, wordt het
alarm geactiveerd. De LED's 'Start' en 'Error' knipperen en het stroomcircuit wordt
onderbroken.
Beveiliging tegen te lage spanning
Wanneer de uitgangsspanning van de accupack minder dan 10 V bedraagt, blijft de
accuklemkabel 9 inactief. De LED 'Error' brandt. Op deze manier wordt de accupack
beveiligd tegen diepontlading.
61