Installatie
Neem bij de installatie van de zeewaterinstallatie de volgende aanwijzingen in
acht:
•
De zeewaterpomp moet zodanig worden gemonteerd dat deze zich altijd
minstens 300 mm onder de waterlijn bevindt.
•
De zeewaterpomp kan horizontaal of verticaal worden gemonteerd, maar de
uitlaat moet zich altijd boven de inlaat bevinden (afb. 7, pagina 6).
•
Controleer of het water vrij uit de buitenboord-uitlaat stroomt, als de pomp
loopt.
•
De Speed-Scoop-inlaat moet vooruit zijn gericht en mag niet tevens door
een andere pomp worden gebruikt.
•
Speed-Scoop en afsluitklep moeten dicht en correct worden afgedicht.
•
Een zeewaterzeeffilter (3) moet ter bescherming van de pomp tegen
vreemde deeltjes tussen de afsluitklep (zeeklep) (1) en de pomp (4) worden
geïnstalleerd.
•
Zorg ervoor dat de toegang tot het filter in de zeef (3) is gegarandeerd.
•
De zeewaterinstallatie moet als volgt worden geïnstalleerd:
– met een omhoog gerichte schuine zijde van de Speed-Scoop en zeeklep
(1),
– door het zeeffilter (3),
– naar de inlaat van de pomp (4) en
– dan omhoog naar de inlaat van de condensatorspoel van de airco (5).
•
De uitlaat van de airco (5) moet naar de rompaansluiting van de zeewateruit-
laat (6) verlopen. Deze moet zich op een positie moet bevinden waarin een
visuele controle van de waterstroom kan worden uitgevoerd en zich zo dicht
mogelijk boven de waterlijn bevinden om het ontstaan van geluiden te redu-
ceren.
•
Controleer of de slang van de Speed-Scoop naar het zeeffilter (3), naar de
pomp (4) en naar de airco (5) omhoog verloopt.
•
Voorkom bij de zeewaterslang schuren, verhogingen en het gebruik van
90°-bochtstukken.
•
De airco (5) moet op een zo diep mogelijk punt worden geïnstalleerd. De
airco mag echter in geen geval in de kim of in bereiken van de machine-
ruimte (zoals onder een V-vormige kooi, onder een zitting in de eet- of zit-
ruimte of op de bodem van een kast) worden geïnstalleerd.
•
Controleer of rond het toestel voldoende ruimte voorhanden is.
•
Controleer of de gewenste positie voldoende is afgedicht zodat dampen en
emissiegassen uit de kim en de machineruimte niet ongehinderd kunnen bin-
nendringen.
•
Monteer het toestel (5) op een vast, effen en horizontaal oppervlak.
•
Borg alle slangverbindingen met dubbele klemmen van edelstaal. Breng de
klemmen in omgekeerde richting aan.
164
MCS T6, MCS T12, MCS T16
NL