Als de maairobot op een hindernis stuit, dan
stopt hij, rijdt terug en draait, om het maaien
in een andere richting voort te zetten. Zachte,
instabiele en waardevolle hindernissen moe-
ten worden beschermd door een begrenzing-
seiland van begrenzingsdraad (18).
•
Stenen en lage hindernissen
Stenen, rotsen en hindernissen lager dan 10
cm in het maaigebied moeten worden be-
schermd, aangezien de maairobot er anders
overheen kan rijden. Daardoor kan de maai-
robot beschadigd raken en blokkeren.
•
Bomen (afbeelding 6k)
Bomen worden door de maairobot bes-
chouwd als hindernissen. Als er echter boom-
wortels met een hoogte van minder dan 10
cm uit de grond steken, dan moet deze zone
worden beschermd. Dit voorkomt schade aan
de wortels en aan de maairobot. Houd tussen
de begrenzingsdraad (18) en de hindernis
een afstand van minstens 30 cm aan.
5.6 Verbinden van het laadstation
Sluit het leggen van de complete begrenzings-
draad (18) af, voordat u deze verbindt met het
laadstation. Laat aan beide uiteinden 1 m extra
begrenzingsdraad (18) over om latere aanpassin-
gen te kunnen uitvoeren.
Isoleer de begrenzingsdraad (18) aan de uitein-
den voor de aansluiting aan het laadstation (19)
met een isolatietang op een lengte van 10 tot 15
mm.
Trek de netstekker uit, voordat u de begrenzings-
draad (18) aansluit aan het laadstation (19). De
aan de voorkant van het laadstation (19) gelegde
begrenzingsdraad (18) moet via de kabelhouders
aan de onderkant van het station (19) naar achter
worden gelegd. Verbind deze begrenzingsdraad
(18) met de aansluiting '+' en de achterste be-
grenzingsdraad met de aansluiting 'S1' (afbeel-
ding 7a).
Opgelet! Begrenzingsdraden (18) mogen el-
kaar niet kruisen!
Maak vervolgens de verbinding met de stroom-
toevoer. De LED-indicatie (21) aan het laadstation
(19) moet na correcte installatie constant groen
branden. Wanneer de LED niet brandt, controleer
dan eerst de aansluitingen. Indien de LED welis-
waar brandt, maar niet constant groen, lees dan
de tabel 'Indicatie laadstation en verhelpen van
fouten' aan het einde van deze handleiding.
Anl_FREELEXO_LCD_BT_SPK9.indb 135
Anl_FREELEXO_LCD_BT_SPK9.indb 135
NL
5.7 Inschakelen en controleren van de ins-
tallatie
Zodra de LED-indicatie (21) aan het laadstation
(19) groen brandt, is het maaigebied voorbereid
voor de maairobot. Controleer eerst of de beves-
tigingshaken (14) aan de begrenzingsdraad (18)
goed in de grond zijn geslagen. Zet de maairobot
ca. 3 m achter het laadstation (19) vóór de be-
grenzingsdraad (18). Daarbij moet de maairobot
in een hoek van 90° naar de begrenzingsdraad
(18) toegewend staan (afbeelding 7b). Schakel
de hoofdschakelaar (7) in (ON) (afbeelding 8).
Druk de POWER-toets (51) op het bedienings-
veld (2) twee seconden in. Deblokkeer de maairo-
bot met behulp van de PIN en bevestig de invoer
met de toets 'OK' (54) (zie hoofdstuk 'Blokkeerin-
richting / PIN').
Druk op de toets 'HOME' (53) en dan opnieuw op
de toets 'OK' (54). Nu volgt de maairobot de be-
grenzingsdraad (18) tegen de klok in. Observeer
de maairobot tijdens de hele rit langs de begren-
zingsdraad (18), tot deze weer in het laadstation
(19) staat. Als de maairobot op sommige punten
op problemen stuit, corrigeer dan eventueel de
begrenzingsdraad (18) en herhaal de procedure.
De accu (22) van de maairobot wordt nu volledig
geladen. Indien er problemen optreden bij het
aandokken, dan kan het zijn dat u het laadstation
(19) zijdelings opnieuw moet positioneren, tot het
aandokken zonder problemen functioneert.
Met de rode STOP-toets (3) kunt u de maairobot
op elk moment stoppen. Na het activeren van de
STOP-toets (3) wordt de maairobot gestopt en
wacht hij op verdere commando's.
5.8 Bevestiging van het laadstation
Nadat de werking zoals voorgeschreven van de
maairobot is verzekerd en er een geschikte plek
voor het laadstation (19) werd gevonden, moet
het station (19) met de bevestigingsspijkers (15)
worden gefi xeerd. Sla de bevestigingsspijkers
(15) met een hamer helemaal in de grond (afbe-
elding 7c).
5.9 Accu-capaciteitsindicatie
Druk op de schakelaar voor accu-capaciteitsin-
dicatie. De accu-capaciteitsindicatie signaleert u
de laadtoestand van de accu aan de hand van 3
LEDs (afbeelding 13b).
Alle 3 LEDs branden:
De accu is vol geladen.
2 of 1 LED(s) branden:
De accu beschikt over voldoende restlading.
- 135 -
12.10.2020 15:43:31
12.10.2020 15:43:31