Afsluitklep instellen:
* Controleer of de afsluitklep voor regeling van de luchtstroom op
de uitblaaszijde van de filter bevestigd is.
Omdat de drukval over de filterpatronen tijdens de inloopperiode
laag is, zal de luchtstroom de ingeschatte bedrijfsstroom overschrij-
den. Hierdoor kan de levensduur van de patronen drastisch worden
verkort.
Voer daarom de onderstaande afstellingen uit voordat u de filtering
start.
1. Stel de afsluitklep in op ca. 40-50% open.
2. Start de ventilator.
3. Pas de luchtstroom aan met gebruik van een doorstroommeter
tot de juiste doorstroom voor de toepassing.
4. Lees de drukval af op de manometer (B) of digitale display
(controlebox type C) en noteer het.
5. Open tijdens de inloopperiode (ca. 2-4 weken) geleidelijk aan de
afsluitklep totdat de manometer of digitale display een
bedrijfsdruk aangeeft van 2,8 - 4 inch /700-1.000 Pa. De tijd nodig
voor het verkrijgen van een normale
bedrijfsdruk kan variëren aan de hand van de stofconcentratie en
het type toepassing.
6. Tijdens de inloopperiode moet de manometer (B) of digitale
display continu worden afgelezen.
Noteer al deze waarden, omdat dit de basis vormt voor de
statuscontrole van de filterpatronen.
7. Voor bepaalde toepassingen (bijv. plasma -en lasersnijden),
moeten de filterpatronen voorzien worden van een voorcoating
met synthetische deeltjes om een optimale filterprestatie te
behouden. Neem contact met de technische dienst van
PlymoVent indien de filterpatronen een voorcoating nodig hebben.
Voorcoating:
Voorcoating is aanbevolen voor alle toepassingen, met name voor
gebruik bij plasma en lasersnijden.
Voorcoating dient uitgevoerd te worden met Neutralite pigment, met
een dosering van 0,5-1.0kg
pigment per filterpatroon.
1. Deze dosering dient binnen een tijd van minimaal 30sec per
filterpatroon uitgevoerd te worden (0,5-1,0kg).
2. De dosering moet in een gelijke stroom verdeeld worden.
3. Neutralite pigment dient in het dichtstbijzijnde afzuigpunt van de
filter te worden gedoseerd.
4. De ventilator dient op vol vermogen te werken.
5. Het filterreinigingssysteem dient te worden uitgeschakeld.
6. Tijdens het voorcoatingproces mag geen gas (stof) door het
filtersysteem lopen.
OPMERKING! Gebruik beschermende handschoenen.
0000100513/011212/0 MDB
STARTEN
DE VOLGENDE PUNTEN DIENEN GECONTROLEERD EN UIT-
GEVOERD TE WORDEN VOORDAT DE FILTERUNIT IN BEDRIJF
WORDT GESTELD:
ELEKTRICITEIT:
Zie elektrische schema's
*
Controleer of de juiste elektrische voeding op de controlebox
van de filter is aangesloten.
*
Staat de HOOFDSCHAKELAAR ingesteld op stand "AAN"?
*
Controleer of de juiste configuratie voor de regelaarkaart is
uitgevoerd (zie afstellingen voor regelaarkaart).
*
Controleer of de magneetkleppen correct zijn aangesloten. Zie
elektrische schema's.
Wanneer de hoofdschakelaar is geactiveerd en de configuratie
op het membraan van het deurpaneel uitgevoerd (zie vorige para-
graaf), zal het systeem de reiniging starten en geeft een indicatie
LED de geactiveerde uitgang aan.
Het systeem negeert de uitgangen die niet aangesloten zijn om
onnodige pauzes te voorkomen.
Tijdens de eerste reinigingscyclus is het BELANGRIJK de automa-
tische identificatie te controleren, zodat er geen aangesloten uitgang-
en genegeerd worden.
Manometer:
*
Controleer of de manometer op het zijpaneel van de filtermodule
bevestigd en aangesloten is. Opmerking: alleen in combinatie met
–A en –B controleboxen.
55
0