7
Sensorkalibratie
(PAD: Device setup / Sensor Calibration)
h
Opmerking: Ga voor de beste proceskalibratieresultaten als volgt te werk. Neem grijpmonsters
zo dicht mogelijk bij het meetpunt van de sensor. Meet het monster bij procestemperatuur.
Via de configuratietool, de asset-management-tool of de draagbare HART-terminal kunt u de
sensor kalibreren met "Process" (Proces-), "1-point" (1-punts-) en "2-point" (2-punts-)
kalibratiemethode. Zie de bedieningshandleiding van de M100-transmitter voor de
kalibratiemethodes. Via de iSense-software kunt u de sensor kalibreren met de "1-point" of
"2-point" (1- of 2-punts)kalibratiemethode. Zie de bedieningshandleiding van de iSense-
software.
Zodra de kalibratie bezig is, kan er geen andere kalibratie worden gestart.
Sensorkalibratiemenu
Zie Hoofdstuk "Menustructuur" op pagina 117 voor de kalibratiemethodes.
Na elke voltooide kalibratie zijn de volgende opties beschikbaar:
• Adjust (Aanpassen)
De kalibratiewaarden worden aangepast en gebruikt voor de meting. Bovendien worden de
kalibratiewaarden opgeslagen in de kalibratiegeschiedenis.
• Calibrate (Kalibreren)
De kalibratiewaarden worden als naslag opgeslagen in de kalibratiegeschiedenis, maar
worden niet gebruikt voor de meting. De kalibratiewaarden van de laatste geldige afstelling
worden verder gebruikt voor de meting.
• Abort (Afbreken)
De kalibratiewaarden worden weggegooid.
nl
121