7
Sensorkalibratie
h
Opmerking: Ga voor de beste proceskalibratieresultaten als volgt te werk. Neem grijpmonsters
zo dicht mogelijk bij het meetpunt van de sensor. Meet het monster bij procestemperatuur.
Raadpleeg voor een uitgebreide beschrijving van de kalibratiemethoden „proces", „1-punts" en
„2-punts" de gebruiksaanwijzing van de M300-transmitter. Het is ook mogelijk
voorgekalibreerde sensors, gekalibreerd via iSense-software, aan te sluiten.
Zodra de kalibratie bezig is, kan er geen andere kalibratie worden gestart.
Sensorkalibratiemenu c
Na elke voltooide kalibratie zijn er verschillende opties. Als „Adjust", „SaveCal" of „Calibrate"
wordt gekozen, verschijnt het bericht „Calibration saved successfully! Reinstall sensor". Druk
op „Done".
Optie
Analoge
sensoren:
Save Cal
ISM-sensoren:
Adjust
Calibrate
Annuleren
Analoge sensoren
De kalibratiewaarden worden
opgeslagen in de transmitter en
gebruikt voor de meting. Bovendien
worden de kalibratiewaarden
opgeslagen in de kalibratiegegevens.
De functie „Calibrate" is niet van
toepassing voor analoge sensoren.
De kalibratiewaarden worden
weggegooid.
ISM (digitale) sensoren
De kalibratiewaarden worden
opgeslagen in de sensor en gebruikt
voor de meting. Bovendien worden
de kalibratiewaarden opgeslagen in
de kalibratiegeschiedenis.
De kalibratiewaarden worden
als naslag opgeslagen in de
kalibratiegeschiedenis, maar
worden niet gebruikt voor de meting.
De kalibratiewaarden van de laatste
geldige afstelling worden verder
gebruikt voor de meting.
De kalibratiewaarden worden
weggegooid.
97