NEDERLANDS
HMT360 - INSTALLATIE OP GEVAARLIJKE LOCATIES
ATTENTIE
Wanneer de opnemer in gevaarlijke locaties wordt gebruikt, is het noodzakelijk een
galvanische afscheider of barrière te gebruiken (ook wanneer het huis van de opnemer aan de
veilige kant staat en alleen de sonde zich in de gevaarlijke gebied bevind). Aan de ommezijde
zijn voorbeelden van bedrading met barrières. Zie de handleiding voor meer gedetailleerde
instructies.
De produkt verpakking is exclusief de galvanische afscheiders of barrierès. U kunt een
galvanische afscheider bestellen van Vaisala als een optioneel onderdeel.
2-draad aansluiting
Sluit de draden van de voedingseenheid aan de connectoren: CH1 (vochtigheid) en CH2
(temperatuur). Beide kanalen moeten een eigen voedingseenheid hebben. NB. Omdat CH1 een
hoofduitgang is, werkt de opnemer niet als alleen CH2 is aangesloten (CH2 is optogeisoleerd
van de opnemer-elektronica).
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik volgens EU ATEX-
richtlijn
1. De apparatuur met displayvenster en/of met bijbehorende kabel of sensorkop kan worden
gebruikt in Zone 0 Group IIC-gebieden, maar alleen als ontstekingsgevaar door
elektrostatische oplading wordt vermeden.
2. Bij de installatie van de apparatuur in het Zone 0 Group II-gebied, moeten vonken door
impact of wrijving worden voorkomen.
3. De seriële interface mag uitsluitend buiten het explosiegevaarlijke gebied worden
gebruikt. De bijbehorende seriële interfacekabel (25905ZZ) dient te worden gebruikt.
4. Toegestane omgevingstemperatuur voor de transmitter is -40 °C ... +60 °C.
5. Voor de sondetypen HMP362, HMP364, HMP365, HMP367 en HMP 368 is de toegestane
omgevingstemperatuur voor temperatuurklasse T4 -70 °C ... +120 °C en voor
temperatuurklasse T3 -70 °C ... +180 °C.
6. Voor sondetype HMP361 is de toegestane omgevingstemperatuur -40 °C ... +60 °C en is
de temperatuurklasse T4.
7. Voor sondetype HMP363 is de toegestane omgevingstemperatuur -40 °C ... +120 °C en is
de temperatuurklasse T4.
Barrières essentieel op gevaarlijke locaties.
63