6.3
6.3 Elektrische aansluiting
De warmtepomp wordt afhankelijk van het type via een
conventioneel 3-aderige (toestel 1-fasig) of 5-aderige (toestel 3-
fasig) kabel aangesloten.
De kabel(s) behoren niet tot de leveromvang van de pomp: de
dwarsdoorsnede van de kabel dient volgens de consumptie van
de warmtepomp (zie bijvoegsel Informatie over het toestel) en de
overeenkomstige VDE- (EN-) en VNB-voorschriften te worden
bestemd.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp is van een
alpolige
afschakeling
contactopeningsafstand (b.v. veiligheidsschakelaar van de
elektriciteitsmaatschappij), evenals een 3-polige resp. 1-polige
(toestel 1~) vermogensschakelaar, met één uitschakeling voor
alle
buitenkabels
te
voorzien
toestelinformatie).
Let bij het aansluiten van de meerfasige toestellen op het
rechtsdraaiende veld van de lastvoeding.
Fasenvolgorde: L1, L2, L3.
ATTENTIE!
Let op het rechtsdraaiende veld (bij meerfasige toestellen): Als de
compressor in de verkeerde richting draait, kan deze beschadigd worden.
Foute fasenvolgorde veroorzaakt een verkeerde draairichting van de
ventilator en hiermee verbonden een duidelijke vermindering van het
prestatievermogen.
De stuurspanning voor de afstandsbediening staat door de
spanningsvoorziening van het toestel ter beschikking.
De verbindingsleiding (stuurleiding) van de afstandsbediening
naar de warmtepomp (niet meegeleverd) moet voor de
netspanning van 230 V geschikt zijn. De leiding dient (tenminste)
5-aderig te zijn en iedere ader een dwarsdoorsnede van min.
0,5 mm² te hebben.
De verbindingsleiding van de warmtepomp naar een plaatselijk
vrijgavecontact moet voor de netspanning van 230 V geschikt
zijn.
De warmtepomp heeft geen eigene circulatiepomp. Het
benodigde waterdebiet dient door een externe filterpomp te
worden verzekerd en via de overeenkomstige ingang aan de
warmtepomp terug te worden gemeld. Hiervoor dienen de
klemmen 2 en 3 van de klemmenblok X2 te worden gebruikt. De
vrijgave gebeurt via een potentiaalvrij contact ter plaatse (K29).
ATTENTIE!
De stromingsbewaker moet de juiste dimensie voor de vereiste
volumestroming hebben en permanent doorschakelen dient mogelijk te
zijn.
De stroomvoorziening van de warmtepomp is volgens de
technische gegevens van het toestel 1/N/PE ~ 230 V, 50 Hz of 3/
N/PE ~ 400 V, 50 Hz.
De aansluiting in de warmtepomp gebeurt met behulp van de
klemmenblokken in het schakelkastje. Voor detailinformatie zie
bijvoegsel Elektrische schema's.
NL-6
met
tenminste
3 mm
(uitschakelstroom
volgens
7
Inbedrijfstelling
7.1 Algemeen
Voor een inbedrijfstelling volgens de voorschriften dient deze
door een door de fabriek bevoegde serviceafdeling uitgevoerd te
worden. Alleen onder deze voorwaarde wordt een verlengde
garantie
van
3 jaren
garantievergoeding).
7.2 Inbedrijfstelling
Voor
de
inbedrijfstelling
gecontroleerd te worden:
Alle aansluitingen van de warmtepomp dienen gemonteerd
te zijn (zie hoofdstuk 6).
In
de
waterkringloop
afsluitorganen, die de correcte vloei van het water kunnen
belemmeren, geopend te zijn.
De luchtinlaat en luchtuitlaat moeten vrij worden gehouden.
De draairichting van de ventilator moet overeenstemmen
met de pijlrichting.
De afstandsbediening dient bedrijfsklaar ingesteld te zijn.
Het condenswater moet ongehinderd kunnen aflopen.
Na het aanleggen van de werkspanning resp. na
inschakelen
van
de
compressorstilstandstijd van 5 minuten geprogrammeerd,
tot de warmtepomp aanloopt.
De bypass- en regelventielen dienen zo afgesteld te zijn dat
het minimum waterdebietvolgens de toestelinformatie
gewaarborgd is. In het instelpunt komen de navolgende
maximale temperatuurverschillen tussen de waterinloop en -
uitloop voor.
Buitenluchttemperatu
ur
tussen waterinloop en -uitloop
van
tot
18° C
20° C
15° C
18° C
in
totaal
toegestaan
dienen
de
volgende
punten
dienen
alle
evt.
aanwezige
zwembad-warmtepomp
is
Max. temperatuurverschil
6-7 K
5-6 K
(cf.
een