s-MEXT
Binnenunit + buitenunit
41...50 m
006 F1 + PUZH-ZRP60 VHA2
X
009 F1 + PUZH-ZRP100 VKA3
0,06
013 F1 + PUHZ-ZRP125YKA3
0,06
022 F2 + PUHZ-ZRP250YKA3
0,12
038 F3 + 2x PUHZ-ZRP200YKA3
2x 0,09
044 F2 + 2x PUHZ-ZRP250YKA3
2x 0,12
(*) van 71 tot 100 m wordt verzocht de handleiding van Mr Slim te raadplegen.
Noten; --- = GEEN EXTRA HOEVEELHEID KOELMIDDEL X = NIET TOEGESTAAN
MAATTABEL LEIDINGEN
Nominale maat (inch)
1/4"
3/8"
1/2"
5/8"
3/4"
1"
2.3.8
INSTALLATIESCHEMA'S
VLOEISTOFLEIDING
GASLEIDING - Geïsoleerd
PAS HET SCHEMA OP ELK KOELCIRCUIT VAN HET APPARAAT TOE.
VOOR HET KOELCIRCUIT ZIJN GEEN HEVELS OF
VOORZORGSMAATREGELEN BENODIGD OM HET TERUGSTROMEN VAN DE
SMEEROLIE NAAR DE COMPRESSOR TE GARANDEREN
2.4
HYDRAULISCHE AANSLUITING VAN DE
CONDENSAFVOER
De aansluiting van de condensafvoer moet uitgevoerd worden zoals bepaald tijdens de
ontwerpfase.
LEVERING
De condensafvoerleiding is verbonden met de opvangbak.
De leiding is opgerold op de bodem van het apparaat.
De lengte van de leiding leidt de afvoer tot net buiten het apparaat. De ronde vorm in het
onderstel moet opengemaakt worden (de ronde vormen bevinden zich aan de rechter- en
linkerkant. De installateur kan naar eigen inzicht beslissen welke kant hij wil gebruiken.)
UM_s-MEXT_01_Z_03_19_ML
51...60 m
61...70 m
71...100 m
X
X
X
0,06
X
X
0,06
0,06
X
0,12
0,12
0,12 (*)
2x 0,09
2x 0,09
2x 0,09 (*)
2x 0,12
2x 0,12
2x 0,12(*)
Uitwendige diameter (mm)
6,35
9,52
12,70
15,88
19,05
25,40
De leiding is van kunststof en heeft een inwendige diameter Ø 19 mm.
De afvoer van condens vindt plaats door zwaartekracht.
DOOR DE INSTALLATEUR
Leg In de buurt van het apparaat een hevel (A) aan zoals getoond in de figuur.
Vul de hevel met water.
Zorg voor een afschot van de leiding van 2 - 3% naar de afvoer.
Houd dezelfde inwendige diameter aan voor afvoerleidingen tot 4 - 5 meter. Pas voor
grotere lengten een grotere doorsnede voor de afvoer toe.
UNDER
A
De condensafvoer is te zien op het plaatje dat rechtstreeks aan de binnenkant van
het apparaat is aangebracht
VERPLICHTING
ZORG DAT ER GEEN TEGENSCHOT OP DE AFVOERELEIDING
WORDT GEVORMD
De verbindingsleidingen moeten op adequate wijze ondersteund worden zodat ze met hun
gewicht het apparaat niet belasten.
2.5
ELEKTRISCHE VERBINDINGEN
De elektrische verbindingen van het apparaat moeten bepaald worden tijdens het ontwerp
van de installatie.
GEVAAR
De elektrische verbindingen mogen uitsluitend ontworpen en
uitgevoerd worden door personeel met gerichte technische
competentie of bijzondere capaciteiten op het specifieke
gebied.
Voordat er verder gegaan wordt, moet het personeel de
energietoevoerbronnen afkoppelen en erop toezien dat niemand
ze per ongeluk opnieuw aansluit.
De kenmerken van het elektriciteitsnet moeten overeenstemmen met de norm EN 60204-1
en de geldende plaatselijke normen en geschikt zijn voor het verbruik van het apparaat
zoals vermeld op het elektrische schema.
Het apparaat moet aangesloten worden op een eenfasige elektrische voedingsbron (voor
de bouwgrootten F1 en F2) en op een driefasige voedingsbron type TN(S) voor de
bouwgrootte F3.
Indien er op de elektrische installatie een aardlekschakelaar gemonteerd moet worden,
moet deze van type A of B zijn.
De plaatselijke voorschriften dienen in acht genomen te worden. De elektrische voeding
mag pas ingeschakeld worden als het koel-/watercircuit (bevochtiger) vol is.
63
VERTALING VAN DE OORSPRONKELIJKE HANDLEIDING
Nederlands
OVER
A