INBEDRIJFSTELLING
Is de controle op dichtheid beëindigd en de installatie dicht, dan hoeft alleen nog de
tuimelaarklep van de tankuitname-armatuur, of bij installaties zonder tuimelaarklep,
de vergrendelde veiligheidscomponent te worden geopend. Aangezien er in de
leiding nog onderdruk aanwezig is, wordt onmiddellijk stookolie aangezogen. Indien
nodig nog napompen.
• Voor zover er door de brander-/ketelfabrikant in de aanwijzing niets anders aangegeven
wordt, moet als volgt te werk worden gegaan: de geïnstalleerde olieleidingen (voorloop en
retour van de brander) en de armaturen met een zuigpomp
TOEBEHOREN) ontluchten en met brandstof vullen.
BEDIENING
In het lopende bedrijf van de olieinstallatie vereist de GS Pro-Fi 3 geen bediening. De
geïntegreerde afsluitarmatuur
stromingsrichting draaien. Dankzij de constructie van de GS Pro-Fi 3 is bij de start van de
brander de volledige stookoliekolom zonder merkbare luchtaandelen beschikbaar.
OPLOSSING VAN DE STORING
Storingsoorzaak
Loskomen van slangen in de
voorloop of retour
Vrijkomende lucht in de
ontluchtingskop
Artikelnr. 13 512 58 a
Stookoliefilter-ontluchtercombinatie type GS Pro-FI 3
Wij raden aan om de
onderdruktestinrichting
voor olieinstallaties conform
TRÖI type UPE-300
(zie LIJST VAN TOEBEHOREN) voor de
controle op dichtheid te gebruiken.
Daarvoor:
• de afsluitarmatuur
openen,
• zuigpomp
met de bijgevoegde adapter art.nr. 13610-60
aansluiten,
• het aanzuigproces pas beëindigen, als ook de
ontluchtingskop
• de ontluchtingsschroef
kan worden geopend. Daarvoor de draaigreep in
Maatregel
• Brander gaat als gevolg van de aangezogen
omgevingslucht in storing:
Dichtheid van de installatie weer herstellen.
• Brander gaat als gevolg van de aangezogen
omgevingslucht in storing:
Dichtheid van de installatie weer herstellen.
CONTROLE OP DICHTHEID
(zie LIJST VAN
en ontluchtingsschroef
direct aan de ontluchtingsschroef
met olie gevuld is,
weer dicht afsluiten.
9 / 12