motorkap.
- De voedingskabel alleen vervangen met een originele kabel.
- De batterijlader niet gebruiken om niet heroplaadbare batterijen
terug op te laden.
- Verifiëren of de beschikbare voedingsspanning overeenstemt met
diegene die aangeduid staat op de plaat met de gegevens van de
batterijlader.
- Om de elektronica van de voertuigen niet te beschadigen, de
waarschuwingen geleverd door de fabrikanten van de voertuigen
of van de gebruikte batterij strikt opvolgen.
- Deze batterijlader bevat componenten, zoals schakelaars of
relais, die bogen of vonken kunnen veroorzaken; bijgevolg, indien
de batterijlader in een garage of in een soortgelijke ruimte wordt
gebruikt, moet men hem in een lokaal of in een omgeving plaatsen
die speciaal voor dit doel bestemd is.
- Ingrepen van herstellingen of onderhoud aan de binnenkant van de
batterijlader mogen alleen uitgevoerd worden door personeel met
ervaring.
- OPGELET: DE VOEDINGSKABEL ALTIJD LOSKOPPELEN
VAN HET NET VOORDAT MEN GELIJK WELKE INGREEP VAN
GEWOON ONDERHOUD VAN DE BATTERIJLADER UITVOERT,
GEVAAR!
- De batterijlader is beschermd tegen indirecte contacten middels
een aardegeleider zoals wordt voorgeschreven voor de toestellen
van klasse I. Controleren of het contact voorzien is van een
beschermende aardeaansluiting.
- In de modellen die er niet van voorzien zijn, een stekker verbinden
met een vermogen geschikt voor de waarde van de zekering
aangeduid op de plaat; in de modellen voorzien van een kabel
met stekker en met een vermogen "P.MAX START" groter dan
9kW, raadt men voor het gebruik in start de vervanging aan van
de stekker met één met een vermogen geschikt voor de zekering
aangeduid op de plaat.
2. ALGEMENE BESCHRIJVING
2.1 TRADITIONELE BATTERIJLADERS
Manuele batterijladers (de ingreep van de operator is vereist om het
proces van opladen te beëindigen) aangewezen voor het opladen
van loodvrije elektrolyt batterijen (WET) gebruikt op motorvoertuigen
(benzine en diesel), motorfietsen, boten, enz. In functie van de
beschikbare uitgangsspanning, is het mogelijk batterijen van 6V, 12V,
24V op te laden. In sommige modellen is ook de modus START of de
modus BOOST&GO voorzien voor het starten van motorvoertuigen.
2.2 AUTOMATISCHE BATTERIJLADERS (TRONIC)
Automatische batterijladers (elektronische controle van het proces
van opladen, onderbreking en automatisch herstel) aangewezen
voor het opladen van hermetische batterijen (GEL, AGM) in modus
TRONIC, en van loodvrij elektrolyt batterijen (WET) in manuele
modus CHARGE (zie par. 2.1), gebruikt op motorvoertuigen (benzine
en diesel), motorfietsen, boten, enz. Het is mogelijk batterijen van
12V, 24V op te laden.
3. FUNCTIES BOOST - BOOST&GO
Functies die toestaan het proces van opladen te versnellen en het
starten van de voertuigen te vergemakkelijken dankzij een snel
vooraf opladen van de batterij (de tijd van opladen is in functie van
de capaciteit en van het niveau van ontladen van de batterij). Voor de
modellen voorzien van de functie BOOST&GO is het mogelijk over te
gaan tot het starten door de kabels verbonden te laten met de batterij
(zie paragraaf 7). Tijdens het proces van opladen moet men altijd de
aanwijzingen van de paragraaf 4 volgen.
4. DE AMPÈREMETER LEZEN (FIG.A)
De ampèremeter staat het lezen toe van de stroom geleverd door
de batterijlader aan de batterij (een volledig ontladen batterij vereist
aanvankelijk de maximum stroom, die vervolgens met de tijd
afneemt). Tijdens de fase van opladen ziet men dat de aanwijzer
van de ampèremeter zich verplaatst van rechts naar links en hierbij
een vermindering van de stroom gevraagd door de batterij aanduidt,
tot aan heel lage waarden dicht bij nul (voorwaarde van opgeladen
batterij) met een snelheid en een nauwkeurigheid die afhankelijk zijn
van de capaciteit, de staat van de batterij en de nauwkeurigheid van
het lezen van de ampèremeter. Men herinnert eraan dat de juiste staat
van opladen van de batterijen alleen bepaald kan worden gebruik
makend van een densimeter, die toestaat de specifieke densiteit van
de elektrolyt te meten. Voor de manuele batterijladers moet men de
ampèremeter monitoreren om te bepalen wanneer de batterij aan
het einde van het opladen is en moet men deze loskoppelen van
de batterijlader om de oververhitting of de beschadiging ervan te
voorkomen.
5. INSTALLATIE
5.1 INRICHTING (FIG. B)
De batterijlader uitpakken, overgaan tot de montage van de losse
componenten die in de verpakking zitten.
De modellen op wagen moeten in verticale stand geïnstalleerd
worden.
5.2 PLAATSING VAN DE BATTERIJLADER
Tijdens de werking de batterijlader op een stabiele manier installeren
en ervoor zorgen dat de luchtdoorgang niet verstopt wordt middels
speciaal daartoe bestemde openingen zodanig dat een voldoende
ventilatie gegarandeerd is.
5.3 AANSLUITING OP HET NET
- De batterijlader mag uitsluitend aangesloten worden op een
voedingssysteem met een neutraalgeleider verbonden met de
aarde.
- Controleren of de netspanning overeenstemt met de spanning van
werking.
- De voedingslijn moet uitgerust zijn met beschermingssystemen
zoals zekeringen of automatische schakelaars, voldoende om de
maximum absorptie van het toestel te verdragen.
- De aansluiting op het net è moet uitgevoerd worden met een
speciale kabel.
- Eventuele verlengsnoeren van de voedingskabel moeten een
adequate doorsnede hebben die nooit kleiner mag zijn dan
diegene van de geleverde kabel.
- Het is altijd verplicht het toestel met de aarde te verbinden, gebruik
makend van de geel-groene geleider van de voedingskabel,
gemarkeerd met het etiket ( W ), terwijl de andere twee geleiders
verbonden moeten worden met de fase en de neutraal
6. WERKING TIJDENS OPLADEN
NB: Voordat men overgaat tot het opladen, moet men verifiëren
of de capaciteit van de batterijen (Ah) die men wenst te
onderwerpen aan het opladen niet kleiner is
dan diegene die aangeduid staat op de plaat van de batterijlader
(Cmin). Bij het uitvoeren van de instructies nauwkeurig de
hierna aangegeven volgorde volgen.
6.1 VOORBEREIDING BATTERIJ
Indien de op te laden batterij van het type WET is, moet men als
volgt tewerk gaan:
- De eventueel aanwezige deksels van de batterij wegnemen, ì
zodanig dat de gassen die zich ontwikkelen tijdens het opladen
naar buiten kunnen komen. Controleren of het niveau van de
elektrolyt de platen van de batterijen dekt; indien deze bloot blijken
te liggen, gedistilleerd water toevoegen tot ze 5 -10 mm bedekt
zijn.
OPGELET: UITERST VOORZICHTIG TEWERK GAAN
TIJDENS DEZE OPERATIE OMDAT DE ELEKTROLYT
EEN UITERST CORROSIEF ZUUR IS.
6.2 VERBINDING BATTERIJLADER/BATTERIJ
- Verifiëren of de voedingskabel is losgekoppeld van de contactdoos
van het net.
- Voor de modellen met meerdere laadspanningen, de omsteller
of de stroomwisselaar plaatsen in overeenstemming met de
gekozen laadspanning. Bij afwezigheid van een omsteller of een
stroomwisselaar, de kabel met de rode laadtang (symbool +)
op een juiste manier verbinden met de specifieke klem van de
batterijlader in overeenstemming met de gekozen laadspanning.
- De rode tang voor het opladen verbinden met de positieve
klem van de batterij (symbool +). Indien de symbolen zich niet
onderscheiden moet men zich herinneren dat de positieve klem
diegene is die niet verbonden is met het chassis van de auto.
- De zwarte tang voor het opladen verbinden met het chassis van de
auto, uit de buurt van de batterij en van de buis van de brandstof.
OPMERKING: indien de batterij niet in de auto geïnstalleerd is,
zich rechtstreeks verbinden met de negatieve klem van de batterij
(symbool -).
- 23 -