Ingebruikname
6.5
Grasopvangbak monteren (10 – 13)
De gazontrekkers worden geleverd met grasop-
vangbak. Houd er rekening mee dat de afbeeldin-
gen iets kunnen verschillend van het origineel.
De vulniveauweergave van de grasopvangbak
instellen
De vulniveauweergave meldt via een signaaltoon
wanneer de grasopvangbak moet worden leeg-
gemaakt.
Afhankelijk van de aard van het maaisel kan de
vulniveauweergave in 6 standen worden inge-
steld. Bij droog maaisel stelt u de vulniveauweer-
gave in op een kortere stand. Bij nat of vochtig
maaisel stelt u de vulniveauweergave in op een
langere stand. Hierdoor wordt het niveau tot waar
de grasopvangbak wordt gevuld beïnvloed.
1. Zet de motor af (zie Hoofdstuk 7.4 "De motor
starten en afstellen", pagina 58).
2. Verwijder de grasopvangbak (zie Hoofdstuk
8.1 "De grasopvangbak reinigen", pagi-
na 61).
3. Stel de vulniveauweergave (10/1) in afhanke-
lijk van de staat van het maaisel (10/a) en
laat deze in de gewenste stand vastklikken.
4. Haak de grasopvangbak weer vast.
Grasopvangbak ophangen
1. Houd de grasopvangbak met één hand vast
aan de handgreep (11/1) en met de andere
hand aan de opening aan de achterzijde
(11/2).
2. Plaats de grasopvangbak symmetrisch op de
geleiding (11/3).
3. Kantel de grasopvangbak met de andere
hand lichtjes naar voor (12), zodat het voor-
ste deel van de grasopvangbak vastklikt.
4. Zwenk nu de grasopvangbak weer naar be-
neden (13/a).
5. Controleer of de grasopvangbak correct is
bevestigd.
6.6
De veiligheidsvoorzieningen controleren
De veiligheidsvoorzieningen moeten vóór elke
start van de gazontrekker worden gecontroleerd.
WAARSCHUWING! Gevaar bij de contro-
le van de veiligheidsvoorzieningen! De contro-
le van veiligheidsvoorzieningen mag enkel vanaf
de bestuurdersstoel worden uitgevoerd en wan-
neer er geen personen of dieren in de buurt zijn!
Voer alle controles op een vlakke ondergrond uit,
zodat de gazontrekker niet onbedoeld kan rollen.
493516_a
6.6.1
Remcontactschakelaar controleren
De remcontactschakelaar zorgt ervoor dat de
motor niet kan worden gestart, wanneer de rem
niet wordt gebruikt.
1. De motor staat uit.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
3. Maak de parkeerrem los door het rempedaal
(05/1) in te drukken.
4. Probeer de motor te starten (contactsleutel
op stand III).
OPMERKING De motor mag niet starten!
6.6.2
Contactschakelaar van de maaier
controleren
De contactschakelaar van het maaiwerk zorgt er-
voor dat de motor niet kan worden gestart wan-
neer het maaiwerk is geactiveerd.
1. Motor staat uit.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
3. Duw het rempedaal (05/1) in en bedien de
parkeerrem (05/2).
4. Schakel het maaiwerk in (02/5, stand "1").
5. Probeer de motor te starten (contactsleutel
op stand III).
OPMERKING De motor mag niet starten!
6.6.3
Contactschakelaar van de stoel
controleren
De contactschakelaar van de stoel zorgt ervoor
dat de motor wordt uitgeschakeld zodra er zich
niemand meer op de bestuurdersstoel bevindt en
het maaiwerk is ingeschakeld.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Duw het rempedaal (05/1) in en bedien de
parkeerrem (05/2).
3. Start de motor en laat hem draaien met het
maximale toerental.
4. Schakel het maaiwerk in (02/5, stand "1").
5. Ontlast de stoel door op te staan (niet afstap-
pen!).
OPMERKING De motor moet uitschake-
len!
6.6.4
Contactschakelaar van de
grasopvangbak controleren
De contactschakelaar op de grasopvangbak
zorgt ervoor dat de motor wordt uitgeschakeld
zodra de grasopvangbak niet correct is opgehan-
gen en het maaiwerk is ingeschakeld.
57