Verwijder de uitademventiel bedekking en controleer het uitademventiel en
de ventielzitting op tekenen van vuil, vervorming, barsten of scheuren.
Vervang de uitademventiel bedekking.
Controleer of het filter geschikt is voor het doel - check kleurcode, lettercode
en klasse. Controleer of de uiterste gebruiksdatum niet is overschreden.
Luchtstroomcheck
De motorunit is vooraf gekalibreerd om ervoor te zorgen dat de vereiste
luchtstroom wordt verstrekt. Bovendien compenseert dit eventuele
wijzigingen in de luchtdichtheid, onder invloed van de hoogte (boven de
zeespiegel) en de luchttemperatuur. Echter, een luchtstroomcheck met
behulp van de luchtstroomindicator moet worden uitgevoerd voor gebruik.
Steek de ademslang in the motorunit en zet deze aan. Laat de motorunit 1
minuut lopen voordat u de ademslang verwijdert en de luchtstroomindicator
in the motorunit steekt.
Opmerking: Zorg ervoor dat de maskerindicator brandt voordat u de
luchtstroombuis erin steekt. Wacht nog een minuut extra om de luchtstroom
te laten stabiliseren.
Controleer met de luchtstroomindicator in verticale postitie dat de bal op of
boven het minimum luchtstroomniveau blijft zweven (zie afbeelding 6). Om
uw zone te bepalen, moet u de hoogte en temperatuur kennen van de
omgeving waarin u de luchtstroomcontrole uitvoert. Zoek in de in afbeelding
7 weergegeven grafiek de zone waar uw hoogte en temperatuur elkaar
kruisen.
Alarmcontrole
Het geluids-, visuele en trilalarm worden geactiveerd zodra de luchtstroom
de minimale waarde van de fabrikant (manufacturer's minimum design flow -
MMDF) bereikt. Om de juiste werking van de alarmen te controleren, plaatst
u een hand over de uitlaat van de motorunit. Het geluids- en trilalarm zouden
moeten worden geactiveerd en het onderste ledlampje op het filterpictogram
zal rood knipperen.
Opmerking: door een overvloed aan omgevingsgeluid of het gebruik van
gehoorbescherming hoort de gebruiker het geluidsalarm mogelijk niet. Door
dikke kleding en werkzaamheden met zware trillingen wordt het trilalarm
mogelijk over het hoofd gezien. In een dergelijke omgeving moeten
gebruikers mogelijk vaker de visuele alarmen nakijken.
GEBRUIKSAANWIJZING
DRAGEN VAN HET SYSTEEM
1. Selecteer een goedgekeurde ademslang (zie referentieblad voor een lijst
van goedgekeurde 3M ademslangen) en zorg ervoor dat beide zegels op
het einde van de bajonetsluiting zijn geplaatst d.w.z. het uiteinde dat
verbonden wordt met de motorunit (zie afb.8). Controleer de zegels op
tekenen van slijtage of schade. Als de zegels versleten of beschadigd zijn,
moet de ademslang worden vervangen. Controleer op vuil of verontreiniging
rond het einde van de bajonet.
Verbind het bovenste uiteinde van de ademslang met het gelaatsmasker
door deze stevig in de inlaat vast te schroeven.
Opmerking: Knip de optionele ademslangbescherming eerst op maat
voordat u deze om de slang maakt.
2. Open alle 6 hoofdbanden volledig, en plaats het harnas aan de achterkant
van het hoofd en plaats het gelaatsmasker over het gezicht. Zie Afbeelding
9.
3. Maak het harnas stap voor stap vast: eerst de onderste riemen, daarna de
bovenste riemen (Zie afb. 10). Maak het niet te vast.
4. Voer een onderdruk dichtheidstest uit. Plaats de handpalm over het
open eind van de ademslang, adem zachtjes in en houd de adem in
gedurende 5 tot 10 seconden. Als het gelaatsmasker lichtjes inklapt, is de
pasvorm goed. Wijzig de positie van het masker op het gezicht en/of pas de
spanning van de elastische band aan bij het detecteren van een luchtlek om
het lekken te stoppen. Herhaal de bovenstaande fittest. Als er een lek in de
ademslang zit moet deze worden vervangen. Als u geen goede afdichting
krijgt, mag u de verontreinigde ruimte NIET betreden. Neem contact op met
uw leidinggevende wanneer u niet de juiste pasvorm krijgt.
Bij gebruikers dient een gelaatsafdichtingstest te worden uitgevoerd conform
de nationale vereisten.
Neem contact op met 3M voor meer informatie over
gelaatsafdichtingstesten.
5. Kies een goedgekeurde riem (zie datasheet voor lijst met door 3M
goedgekeurde riemen). De motorunit heeft vier vergrendelingspennen (zie
afbeelding 11) en de riem heeft vier corresponderende gaten (zie afbeelding
12). Steek de vier vergrendelingspennen in de gaten van de riem (zie
afbeelding 13). Druk de riem naar beneden tussen het bovenste en onderste
gat aan elke kant (zie afbeelding 14). Schuif de riem naar boven (zie
afbeelding 15) totdat de riem in de riemvergrendelingslipjes onderaan de
motorunit klikt (zie afbeelding 16). Plaats de tailleriem met de motorunit op
comfortabele wijze rondom uw taille en gesp hem vast.
6. Steek het ondereinde van de ademslang in de uitlaat van de motorunit en
draai aan het uiteinde van de ademslang om te controleren of deze stevig
vastzit. Maak het niet te vast en zorg er voor gebruik voor dat de blauwe
bedekking op zijn plaats zit.
7. Zet de motorunit aan door de knop 1 seconde in te drukken. De eenheid
zal een zelfdiagnose verrichten. De indicatielampjes voor het stroomniveau,
de filterlading en de acculader knipperen en het geluids- en trilalarm worden
geactiveerd. Zorg ervoor dat de minimale luchtstroom is bereikt. (Het
geluids-/trilalarm klinkt wanneer de luchtstroom onder het minimumniveau
komt - zie foutopsporing).
Opmerking: De ademslang moet op de motorunit worden aangesloten
voordat deze wordt aangezet om het masker goed op het gelaat aan te
sluiten.
Het dragen van de ademslang
De ademslang kan onder de arm of over de schouder worden gedragen (zie
afb17).
Als deze onder de arm wordt gedragen, moet dit comfortabel zijn, mag dit de
beweging niet belemmeren en mag er geen risico zijn dat de slang achter
een uitstekend object blijft haken. Als de ademslang onder de rechterarm
wordt gedragen, moet de verbinding met het gelaatsmasker in de positie
staan zoals afgebeeld in afb.18.
Als de ademslang onder de linkerarm wordt gedragen, moet de verbinding
met het gelaatsmasker in de positie staan zoals afgebeeld in afb.19.
Als de beweging wordt belemmerd of het risico bestaat dat de ademslang
rond een uitstekend object blijft haken, moet de ademslang over de
schouder gedragen worden.
De ademslanghouder moet altijd worden gebruikt wanneer de ademslang
over de schouder wordt gedragen.
Echter, de ademslanghouder is niet geschikt voor gebruik onder een
veiligheidshelm. In dit geval moet de ademslang onder de arm gedragen
worden.
De ademslanghouder aanbrengen.
De ademslanghouder bestaat uit een Y-riem en een vizier frame lus.
Trek het bevestigingsgat van de Y-riem over het einde van de ademslang die
het gelaatsmasker ermee zal verbinden.
Opmerking: Als de ademslang over de rechterschouder wordt gedragen,
moet de Y-riem in de positie zijn zoals afgebeeld in afb. 20. Opmerking: Als
de ademslang over de linkerschouder wordt gedragen, moet de Y-riem in de
positie zijn zoals afgebeeld in afb. 21.
Plaats de Y-riem ongeveer 30 cm langs de lengte van de buis zoals
afgebeeld in afb. 22.
Sluit de twee lange riemen van de vizierframe lus aan op de Y-riem zoals
afgebeeld in afb. 23. (Opmerking: De onderdelen kunnen op verschillende
punten langs de Y-riem worden aangesloten al naar gelang
gebruiksvoorkeur en comfort).
Zet het gelaatsmasker op zoals hierboven beschreven maar zonder de
ademslang aan te sluiten. In plaats daarvan liggen de ademslang en houder
over de rechter- of linkerschouder zoals afgebeeld in afb. 24.
Breng de houder over de bovenkant van het gelaatsmasker achter het hoofd
(zie afb. 25) Houd de twee zijlipjes vast en trek de houder lichtjes over het
vizierframe op het gelaatsmasker (zie afb. 26) zodat de uitgesneden
gedeelten op de vizier frame lus rond de vizier schroeven passen zoals
afgebeeld in afb. 27.
Houd de onderste twee lipjes op de vizier frame lus vast en trek deze
zachtjes over de onderkant van het vizier frame (zie afb.28).
De vizier frame lus moet achter het vizier zitten en mag niet verdraaid zijn.
Sluit de ademslang aan op het gelaatsmasker en pas, indien nodig, de
positie van het bevestigingsgat op de ademslang aan voor een comfortabele
pasvorm.
Als de ademslang over de rechterschouder wordt gedragen, moet de
verbinding met het gelaatsmasker in de positie staan zoals afgebeeld in afb.
29.
Als de ademslang over de linkerschouder wordt gedragen, moet de
verbinding met het gelaatsmasker in de positie staan zoals afgebeeld in afb.
30.
Voer een onderdruk dichtheidstest uit zoals hierboven beschreven.
Doe de motorunit zoals hierboven beschreven om.
Opmerking: Let erop dat de houder tijdens gebruik niet achter uitstekende
objecten blijft haken.
IN GEBRUIK
De motorunit heeft een maskerindicator modus. Deze zal gaan branden
wanneer de ademslang aan de motorunit wordt bevestigd.
Opmerking: De motorunit heeft een stroominstelling welke niet gewijzigd kan
worden door de knop van de ventilator in te drukken.
Als er gedurende 30 seconden geen toetsen zijn ingedrukt zal het
beeldscherm in slaapstand gaan. Druk op een willekeurige toets om deze
modus op te heffen.
32