Programmering van GROSS ATTACK
(BRUTE AANVAL) EN PULSE COUNT
(PULSTELLING)
1.
Maak LED-indicatie mogelijk door het activeren van de
LEDSTURING-ingang. Hierdoor kan de LED tijdens het
programmeren oplichten.
2.
Zet beide schakelaars 1 en 2 op "ON" (aan) voor het
kalibreren van de eenheid bij een BRUTE AANVAL. In
deze stand is het PULSTELLINGS-circuit uitgeschakeld.
Het relais kan nu alleen geactiveerd worden bij een
BRUTE AANVAL.
3.
Telkens als de sensor een schok registreert, zal de LED
gedurende één seconde oplichten. Een alarmgebeurtenis-
indicatie (relais valt af) wordt gegeven als de LED
gedurende ongeveer 4 seconden blijft branden.
4.
Als het benodigde BRUTE-AANVALS-niveau voor het
activeren van het alarm ingesteld is, selecteer dan met
schakelaars 1 en 2 de benodigde PULSTELLING voor het
activeren van het alarm. Zie Tabel 1 hieronder voor het
instellen van de PULSTELLING.
5.
Gebruik de brute-aanvalsschakelaars 3 en 4 voor het
instellen van de gevoeligheid en voer hevige schokken op
de structuur uit, waarbij de LED als leidraad gebruikt wordt
om te zien wanneer het alarmrelais afvalt (de LED blijft
dan 3 tot 4 seconden branden). Zie Tabel 2 hieronder voor
de positie van de schakelaars 3 en 4 voor elk brute-
aanvalsniveau.
Opmerking:
De PULSTELLINGS-signalen worden op
intervallen van 1-seconde geteld en worden opgeslagen in
een 30-seconde geheugen. Deze kleine signalen kunnen
een indringer detecteren die voorzichtig een raam,
deurkozijn, enz. probeert open te wrikken.
6.
Maak voor het testen van de instelling van PULSTELLING
kleine schokjes tegen de structuur, beneden het niveau
van BRUTE AANVAL. Iedere keer dat een schok
gedetecteerd en in het geheugen geregistreerd wordt, zal
de LED gedurende 1 seconde oplichten. Als de
geprogrammeerde PULS-TELLING bereikt is, zal het
alarmrelais afvallen en blijft de LED gedurende 4
seconden branden om dit aan te geven. Als de
PULSTELLING niet binnen 30 seconden bereikt wordt of
als het alarmrelais afvalt, dan vervallen de opgeslagen
pulsen. Als dit gebeurd is, start een nieuw-gedetecteerde
puls een nieuwe geheugenperiode van 30 seconden.
Opmerking:
Zet indien alleen het BRUTE AANVALS-
niveau nodig is, de beide schakelaars 1 en 2 op "ON"
(aan).
7.
Inactiveer na het programmeren van BRUTE AANVAL en
PULSTELLING de LEDSTURING-ingang. Dit zorgt ervoor
dat de LED niet oplicht. Hierdoor kunnen glazenwassers,
etc. niet het gevoeligheidsniveau of het gebied dat
bestreken wordt waarnemen.
Tabel 1: Programmeren PULSTELLING
Schak.1
Schak.2
Pulstelling
uit
uit
4
aan
uit
6
uit
aan
8 *
aan
aan
pulstelling uit
14 / 18
Tabel 2: Programmeren BRUTE AANVAL
Schak.3
Schak.4
Gevoeligheidsniv. brute aanval
uit
uit
1 (max. gevoeligheid)
aan
uit
2
uit
aan
3
aan
aan
4 (min. gevoeligheid) *
*
Fabrieks instelling.
Alarmgeheugen
De GS620N kan alarmgebeurtenissen in een geheugen
vastleggen. De geheugen-functie kan via de LATCH
(VERGRENDEL)-ingang vrijgegeven worden. Als het systeem
scherp geschakeld wordt, moet de LATCH (VERGRENDEL)-
ingang van de detector geactiveerd worden (door CV op de
ingang aan te brengen). De LATCH (VERGRENDEL)-
aansluiting is gewoonlijk aangesloten op de LATCH
(VERGRENDEL)- of ARM / DISARM (ALARM AAN/ALARM
UIT)-aansluiting van het bedieningspaneel (figuur 2). Kies met
jumper J2 de juiste stuurspanning. Activering van de LATCH-
ingang stelt het alarmgeheugen van de GS620N terug
(terugstellen van 'oude' alarmen) en brengt de detector in de
LATCH (VERGRENDEL)-stand. In deze stand is er geen LED-
indicatie mogelijk. In de LATCH (VERGRENDEL)-stand kan
elke detector een alarm in het alarmgeheugen vastzetten.
De LEDSTURING-ingang selecteert in welk geheugen het
alarm wordt opgeslagen. Als de LEDSTURING-ingang niet
geactiveerd is, wordt het alarm in het First to Alarm (FTA)
(eerste in alarm)-geheugen opgeslagen, waarmee aangegeven
wordt dat deze sensor als eerste in alarm ging. Als de
LEDSTURING-ingang geactiveerd is, zal het alarm vastgelegd
worden in het Subsequent to Alarm (STA) (opvolgend in
alarm)-geheugen, waarmee aangegeven wordt dat de sensor
opvolgend in alarm kwam.
Voor het vrijgeven van de STA-geheugenfunctie kan de
LEDSTURING-ingang van de detector op een ALARM LATCH
(ALARM-VERGRENDEL)-uitgang van het bedieningspaneel
aangesloten worden, die de LEDSTURING-ingang van alle
detectoren na een alarm activeert (figuur 2).
Als de LEDSTURING-ingang niet is aangesloten, zullen de
alarmen altijd in het First to Alarm (eerste in alarm)-geheugen
opgeslagen worden.
Als het systeem onscherp geschakeld wordt, moet de LATCH
(VERGRENDEL)-ingang inactief gemaakt worden. Ieder
apparaat dat een alarm in het geheugen heeft opgeslagen zal
dit met een LED kenbaar maken. Een langzaam knipperende
LED toont een First to Alarm (eerste in alarm)-opslag. Een
constant brandende LED toont een Subsequent to Alarm
(opvolgend in alarm)-opslag. Een snel knipperende LED toont
een foutdetectie.
Opmerking:
Een geactiveerde LEDSTURING-ingang stelt de
geheugen-indicatie van het apparaat terzijde maar stelt het
alarmgeheugen van het apparaat NIET terug.
De volgende keer dat het systeem scherp geschakeld wordt,
wordt de LATCH (VERGRENDEL)-ingang geactiveerd en
wordt het alarmgeheugen van de detector teruggesteld. De
LED wordt geblokkeerd.
P/N 1039187 (ML) • REV E • ISS 13JUN19