NEDERLANDS
In de roestvrijstalen apparaten bevindt deze ontluchtingsopening (A7)
zich in het bovenste deel van het apparaat.
6.3
Opmerkingen over de plaats van installatie
Voordat u het apparaat plaatst moet u een installatiekabel vastmaken
aan de handgreep (A4 b) om hem op geschikte wijze te kunnen laten
zakken/ophalen (fig. 6).
Het apparaat wordt bij voorkeur op voldoende afstand van de bodem
in de pompvloeistof opgehangen om het aanzuigen van vaste
bestanddelen van ongeschikte grootte, en bijgevolg de mogelijke
verstopping van het aanzuigrooster (A1) of blokkering van de
waaier (fig. 6) te voorkomen. Als alternatief kan het apparaat ook
iets verhoogd boven de grond worden geplaatst (bv. op bakstenen,
fig. 6). In dit geval wordt echter een grotere hoeveelheid vuildeeltjes
aangezogen die uiteindelijk het apparaat kunnen verstoppen.
Na het uitschakelen van het apparaat stroomt het water in de
leiding in tegengestelde richting; dit kan worden verhinderd door
een terugslagklep. De installatie van een snelle sluiting op een
geschikte plaats voor een scheiding van de leiding vergemakkelijkt
het reinigings- en onderhoudswerk. Wanneer het apparaat wordt
gebruikt in een rioolput of put voor de pompen, moet de grootte van
het opzuiggebied groot genoeg zijn om de normale werking van het
apparaat niet te belemmeren.
Het drijven van de vlotterschakelaar (A5) van het apparaat mag niet
geblokkeerd of belemmerd worden, omdat anders een goede werking
niet kan worden gegarandeerd. Als u er niet zeker van bent dat de
vlotterschakelaar (A5) op reguliere wijze kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd, moet het apparaat alleen onder toezicht worden
bediend.
6.4
Veiligheidsmaatregelen
De bediener moet in geval van storingen van het apparaat of van
externe apparaten schade door overstromingen van de ruimten
of door andere oorzaken, met passende maatregelen uitsluiten
(bv. de installatie van een overstromingsbeveiliging, alarmsysteem,
reservepomp, verzameltank en dergelijke), die moeten worden
aangesloten op een afzonderlijk en fail-safe elektrisch circuit.
De beveiligingsmaatregelen moeten worden aangepast aan de
NL
afzonderlijke gebruikssituaties en in staat zijn om de schade
veroorzaakt door waterlekkages te verminderen en/of te voorkomen.
Verder moet de gebruiker er met een spatbeveiliging voor zorgen
dat na een storing het gelekte of spatwater geen schade aanricht.
Het gelekte water moet met een reservepomp of via een afvoer
worden verwijderd. Als alternatief kan een alarmsysteem worden
geïnstalleerd dat in geval van waterlekkage een alarm doet afgaan
en/of voor een noodstop van het apparaat en de watertoevoer zorgt,
voordat de apparatuur of goederen beschadigd raken.
In de ruimten waar de apparaten worden geïnstalleerd bevelen wij
aan om alle apparatuur ca. 5-10 cm hoger te plaatsen om directe
schade door het gelekte water te voorkomen. De fabrikant aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het niet naleven
van deze voorschriften.
Let op - gevaar! Drooglopen
Wanneer het apparaat langer dan 5 minuten draait met een gesloten
wateraanzuigpunt, kan het door oververhitting beschadigd raken. Zet het
apparaat uit als de normale waterstroom is onderbroken.
Het drooglopen vernietigt het apparaat, laat het apparaat dus nooit meer dan
10 seconden lang drooglopen.
144
(Vertaling van de originele gebruiksaanwijzing)
7 AFSTELLINGEN
7.1
Instellingen vooraf
Het apparaat is klaar voor gebruik en alleen de activering en
deactivering van de vlotterschakelaar (A5) moeten worden afgesteld
aan de hand van het specifieke toepassingsgeval.
7.2
Afstelling van de vlotterschakelaar
Het punt van inschakeling van het apparaat kan worden ingesteld door
het inkorten van de kabel van de vlotterschakelaar in de betreffende
clip (A5 b, fig. 7). Een korte kabel bepaalt een vertraagde activering
en een vervroegde uitschakeling.
7.3
Speciale functies
7.3.1 Variabele basis voor helder of afvoerwater
Bij de multifunctionele modellen kunnen de pootjes van de basis
van het apparaat (A6) worden ingeklapt voor het omschakelen van
het apparaat van de gebruiksmodus voor afvalwater naar die voor
zuiver water. Hierbij zuigt het apparaat water op tot een resterende
hoeveelheid van 5 mm, het kan echter alleen stoffen in suspensie met
een deeltjesgrootte tot max. 5 mm (fig. 8) behandelen.
7.3.2 Stop van de vlotterschakelaar (A5)
Bij sommige modellen kan de vlotterschakelaar (A5) in rechtopstaande
positie worden geblokkeerd in een drager (A5 b, fig. 10). Bij een
geblokkeerde vlotterschakelaar werkt het apparaat continu, ongeacht
het waterniveau en mag het alleen onder toezicht worden bediend om
het drooglopen ervan te voorkomen.
8 INWERKINGSTELLING EN AANZUIGING
Let op - gevaar!
Tijdens alle werkzaamheden voor de installatie en montage moet het apparaat
losgekoppeld zijn van het elektriciteitsnet (fig. 3).
8.1
Inwerkingstelling
Nadat het apparaat is aangesloten zoals beschreven in paragraaf
6, en alle veiligheidsinstructies zijn nagelopen, kunt u de stekker
(A12) in het stopcontact steken. Het apparaat wordt dan automatisch
geactiveerd wanneer het waterniveau de door de vlotterschakelaar
ingestelde hoogte bereikt en weer uitgeschakeld bij het bereiken van
het deactiveringsniveau.
8.2
Het aanzuigen van water
Voor het aanzuigen/starten van het apparaat is een waterniveau van
ongeveer 30-50 mm hoger dan de minimale aangezogen hoeveelheid.
Nadat het apparaat is begonnen met zuigen, is het in staat om te
pompen tot aan de aangegeven minimumhoogte. Het apparaat zuigt
het water via het aanzuigrooster (A1) aan zijn basis, en voert het via
een persleiding die is aangesloten op de uitlaatstomp (A3), naar de
gewenste plaats.
Indien, ondanks een voldoende waterniveau en een werkende motor,
het water niet wordt aangezogen kan er lucht in het pomphuis (A4) zijn
achtergebleven. Ga verder zoals beschreven in punt 6.2 en ontlucht
het systeem opnieuw.
8.3
Het aanzuigen van water
De aangegeven debietwaarden van het apparaat zijn
maximumwaarden, en zullen afnemen bij gebruik van externe
componenten (bv. persleiding, elleboogstukken, verloopstukken,
enz.). Het verdient aanbeveling hier rekening mee te houden bij de
keuze van het apparaat. Het werkelijke debiet voor de specifieke
toepassingsgevallen staat weergegeven in de debiettabel (fig. 10).