3.5.2) Elektrische aansluiting tweede motor
Als de installatie het gebruik van 2 motoren voorziet, een TN2010 en
een TN2020, dient u de elektrische aansluiting op de tweede motor
te verrichten zoals dat hieronder is beschreven.
1. Verricht op de reductiemotor TN 2010 dezelfde aansluitingen als
die welke voorzien zijn voor de installatie op een enkele motor.
2. Tussen de besturingseenheid van de TN2010 en het klemmen-
bord van de TN2020 dient u de kabels "tweede motor" en
"gebruikerslicht tweede motor" aan te sluiten zoals dat te zien is
(op afbeelding 19), waarbij u de aangegeven polariteit in acht
dient te nemen.
4) Eindcontroles en inbedrijfstelling
4.1) Aansluiting van de stroomvoorziening
!
De aansluiting op de stroomvoorziening van TEN dient door ervaren, deskundig personeel in het bezit van de vereis-
te kenmerken uitgevoerd te worden onder volledige inachtneming van wetten, voorschriften en reglementen.
Zodra TEN onder spanning staat, is het raadzaam enkele eenvoudige controles uit te voeren:
1. Controleer dat de led BLUEBus enkele seconden snel en vervolgens regelmatig met een frequentie van één knippering per seconde knip-
pert (afbeelding 31).
2. Als er fotocellen zijn dient u te controleren of ook de leds op de fotocellen (zowel op TX als op RX) knipperen; Het is niet van belang met
welke frequentie, want dat hangt van andere factoren af.
3. Controleer dat de op de uitgang FLASH aangesloten inrichting uit is
4. Controleer dat het gebruikerslicht uit is.
Als dit niet het geval is, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauw-
keuriger te controleren
Andere nuttige informatie voor het zoeken naar en oplossen van storingen vindt u in het hoofdstuk "7.6 Oplossen van problemen".
4.2) Herkennen van de inrichtingen
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen
BlueBUS en STOP aangesloten inrichtingen te herkennen. Voor deze fase knipperen de led-
lampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtin-
gen moet worden uitgevoerd.
!
De herkenningsfase van de inrichtingen dient altijd uitgevoerd te worden
ook al is er geen enkele inrichting aangesloten.
1. Druk op de toetsen [▲] en [Set] en houd die ingedrukt (afbeelding 20)
2. Laat de toetsen los wanneer de leds L1 en L2 zeer snel gaan knipperen (na ongeveer 3s)
3. Wacht enkele seconden tot de besturingseenheid de herkenningsfase van de inrichtin-
gen heeft beëindigd
Nadat de inrichtingen herkend zijn moet het ledlampje STOP blijven branden; de ledlampjes L1
en L2 zullen uit gaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen)
De herkenningsfase van de aangesloten inrichtingen kan op elk desgewenst moment opnieuw
worden uitgevoerd, ook wanneer er bijvoorbeeld na installatie een inrichting wordt bijgeplaatst.
204
19
20