Analoge uitgang
1 mA
2 mA
3 mA
Hoofdstuk 7 Kalibratie
7.1 Kalibratie barometrische druksensor
Kalibreer de interne barometrische druksensor met behulp van een gecertificeerde barometer en de
ATEX 3660-software. Kies "Troubleshooting / Pressure Calibration" om de kalibratieprocedure te
starten. Er verschijnt eerst een waarschuwing. Kies OK om verder te gaan.
Bij de kalibratieprocedure verschijnt een venster voor de kalibratie van de barometrische druk,
waarin de huidige drukmeting van het instrument weergegeven wordt. Voer de huidige atmosferisch
druk in, in mbar, in het veld Calibration Pressure. Kies Calibrate om de kalibratiewaarde op te slaan.
7.2 Kalibratie externe druksensor
Als een optionele externe druksensor gebruikt wordt, dan moet het instrument gekalibreerd worden
met behulp van de ATEX 3660-software en een gecertificeerde inline-manometer. De
kalibratieprocedure laat eerst het dialoogvenster voor de kalibratie van de externe sensor zien.
De kalibratieprocedure gebruikt twee drukpunten. De huidige gemeten barometrische druk, genaamd
"First point" wordt weergegeven in het veld "Measured value". Geef in het veld First point de huidige
druk op (in mbar) en klik op Cal1 om het eerste kalibratiepunt op te slaan.
Verhoog de druk naar de druksensor en volg dezelfde stappen voor het tweede punt Second point.
Klik op Cal2 om het tweede punt op te slaan.
• De drukwaarden voor kalibratiepunten 1 en 2 moeten hoger zijn dan 500 mbar
• "De gemeten waarde "Measured value" bij punt 2 moet minstens 20% hoger zijn dan de gemeten
waarde "Measured value" bij punt 1
• "De gemeten waarde "Measured value" bij punt 2 moet minstens 20% hoger zijn dan de gemeten
waarde "Measured value" bij punt 1
In het laatste veld moet nu "Measured value" voor het laatste kalibratiepunt weergegeven worden.
Kies Quit om het dialoogvenster af te sluiten en deze procedure te beëindigen.
7.3 Kalibratie van de gassensor
7.3.1 Kiezen van kalibratie-mode
De sensor kan gekalibreerd worden met lucht, inline met het vloeistofmonster en met behulp van een
kalibratiegas. Kies de gewenste kalibratie-mode met de toetsen op het instrument:
Opmerking: De kalibratie-mode kan via het instrument of via de software gekozen worden.
1. Druk tegelijk op "MODE" en "CAL". In het display van het instrument moet nu "Air" verschijnen
voor luchtkalibratie, "Li" voor inline-kalibratie of "SPA" wanneer een kalibratie(span)gas gebruikt
wordt.
2. Druk op de pijl omhoog of omlaag om de mode te kiezen.
3. Druk op de toets "STORE" om te bevestigen. In het display van het instrument wordt gedurende
enkele seconden "Sto" weergegeven en dan wordt teruggekeerd maar de meet-mode. De
gekozen kalibratie-mode is opgeslagen en blijft geldig tot een volgende wijziging.
7.3.2 Controleren van het kalibratiebereik van de gassensor
Als een kalibratie uitgevoerd wordt, dan wordt de sensorstroom vergeleken met de ideale stroom
voor het gekozen membraan. De schommeling in gevoeligheid van de sensor wordt weergegeven
als een percentage van de verwachte waarde.
Beschrijving
Aan gedurende 5 sec. bij opstarten van instrument
Sensor uit of niet aangesloten
Temperatuuruitschakeling geactiveerd
Nederlands 231