Controleer voor het aansluiten van de net-
spanningskabel of het type stroom, voe-
dingsspanning en frequentie zoals vermeld
op het typeplaatje overeenkomen met de
Voorzichtig
lokale situatie.
Een onjuiste voedingsspanning kan de
servomotor onherstelbaar beschadigen.
Om de elektromagnetische compatibiliteit
(EMC) te waarborgen, moeten de signaal-
kabels worden afgeschermd.
De afscherming moet aan één zijde zijn
Voorzichtig
aangesloten op PE (aarde) of op de aarde
van de behuizing (aardklem).
Leg signaalkabels en voedingskabels in
afzonderlijke goten.
Voor parallel bedrijf: Wanneer meerdere
aandrijvingen worden bestuurd via een
gedeeld contact, bijv. wanneer er twee ser-
Voorzichtig
vomotoren zijn op één duplex pomp, moet
elke aandrijving worden uitgerust met een
relais voor parallel bedrijf.
Leg de voedingskabels met aderdiameters
N.B.
overeenkomstig de van toepassing zijnde
VDE-richtlijnen.
Gebruik afzonderlijke, afgeschermde
N.B.
kabels voor lage spanningen (bijv. poten-
tiometers, analoge signalen).
Gebruik geschroefde kabelverbindingen,
die geschikt zijn voor de verbinding.
De vermelde beschermingsgraad kan
N.B.
alleen worden gewaarborgd wanneer
geschikte geschroefde kabelverbindingen
worden gebruikt.
Waarschuwing
De interne bekabeling van de aandrijving
mag nooit worden gewijzigd.
10. Inbedrijfstelling
Waarschuwing
De aandrijving mag uitsluitend in bedrijf
worden gesteld wanneer de kap en kabel-
doorvoeren afdoende zijn afgesloten.
Waarschuwing
Houd er rekening mee dat door de inbe-
drijfstelling de aandrijving er toe zal leiden
dat de bijbehorende appendages/hefbo-
men/stangen gaan bewegen.
Waarschuwing
Controleer of alle noodzakelijke appara-
tuur/functies op uw machine juist werken.
Waarschuwing
Controleer wanneer alle instelwerk een-
maal is afgerond of de aandrijving en
appendages/hefbomen etc. die er door
worden bediend juist werken.
Waarschuwing
Werk nooit met een beschadigde aandrij-
ving.
Bij inbedrijfstelling moeten alle componen-
Voorzichtig
ten van de installatie bedrijfsklaar zijn.
Volg de installatie- en bedieningsinstruc-
N.B.
ties voor de gebruikte componenten op.
10.1 Controles voor inbedrijfstelling
Controleer alvorens de servomotor in auto-
Voorzichtig
matisch bedrijf te zetten, de min./max.
posities en de draairichting.
10.1.1 Controleren van de draairichting
De servomotor wordt bestuurd door een externe
regelaar. Dit betekent dat de draairichting van de
servomotor afhangt van de bekabeling van de rege-
laar en de juiste instellingen.
Houd de installatie- en bedieningsinstruc-
N.B.
ties aan voor de regelaar en de doseer-
pomp.
103