•
Pas op voor greppels, kuilen en verhogingen en rij er niet
overheen. Op ongelijk terrein kan de machine makkelijker
omver vallen. Hoog gras kan hindernissen verbergen.
•
Maai niet vlakbij randen, sloten of wallen. De machine kan
plotseling omslaan wanneer één wiel over de rand van
een diepte of een sloot komt, of wanneer een rand instort.
•
Maai geen nat gras. Dat is glad en de banden kunnen de
grip verliezen zodat de machine gaat glijden.
•
Probeer de machine niet te stabiliseren door een voet op
de grond te zetten.
•
Bij het schoonmaken van het onderstel mag de machine
nooit vlak naast een rand of sloot gereden worden.
•
Houd bij het maaien het toestel uit de buurt van bosjes en
andere objecten.
•
Volg de aanwijzingen van de producent over
wielverzwaarders of contragewichten om de stabiliteit van
de machine te verhogen.
BELANGRIJK!
Wielverzwaarders, gemonteerd op de achterwielen worden
aanbevolen voor het rijden op hellingen voor een veiliger
sturen en beter aandrijfvermogen. Vraag advies aan uw
dealer over het gebruik van wielverzwaarders als u niet
zeker bent. Op AWD-machines kunnen geen
wielverzwaarders worden gebruikt, Gebruik een
contragewicht.
Kinderen
•
Ernstige ongelukken kunnen gebeuren als men niet alert
is op kinderen in de buurt van de machine. Kinderen
worden vaak door de machine en de
maaiwerkzaamheden aangetrokken. Ga er nooit van uit
dat kinderen op de plek blijven waar u ze het laatst zag.
•
Hou kinderen weg van het maaiterrein en onder
zorgvuldig toezicht van een andere volwassene.
•
Wees op uw hoede en zet de machine uit wanneer
kinderen het werkterrein betreden.
•
Kijk voor en tijdens een achteruitrijmanoeuvre naar
achteren en naar beneden naar kleine kinderen.
•
Laat kinderen nooit meerijden. Ze kunnen vallen en zich
ernstig bezeren of het zonder risico's manoeuvreren van
de machine belemmeren.
172 –
Dutch
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
•
Laat kinderen de machine nooit bedienen.
•
Wees extra voorzichtig in de buurt van hoeken, bosjes,
bomen of andere voorwerpen die het zicht belemmeren.
Onderhoud
•
Afzetten van de motor. Neem veiligheidshalve de sleutel
uit het contact als u aanpassingen doet of onderhoud
uitvoert.
•
Vul nooit binnenshuis brandstof bij.
•
Brandstof en brandstofdampen zijn giftig en zeer
brandgevaarlijk. Spring behoedzaam om met brandstof
en motorolie, want onvoorzichtigheid kan in letsels of
brand resulteren.
•
Bewaar de brandstof alleen in jerrycans die voor dit doel
zijn goedgekeurd.
•
Als de motor draait, mag de brandstofdop nooit worden
verwijderd en mag de brandstoftank nooit worden
bijgevuld.
•
Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult. Rook
niet. Vul brandstof niet bij in de buurt van vonken of open
vlammen.
•
Ga om rekening te houden met het milieu zorgvuldig om
met olie, oliefilter, brandstof en accu. Volg de lokale
recyclingbepalingen.
•
Elektrische schokken kunnen verwondingen veroorzaken.
Raak geen kabels aan wanneer de motor loopt. Probeer
het ontstekingssysteem niet met uw vingers.
WAARSCHUWING! De motor en het
!
uitlaatsysteem worden zeer warm tijdens
gebruik. Risico voor brandwonden bij
aanraking. Houd bij het maaien het toestel
uit de buurt van bosjes en andere objecten
om een opwarmingseffect te voorkomen.
•
Als er lekkage is opgetreden in het brandstofsysteem mag
de motor niet gestart worden voordat dit is verholpen.