4. Nauwkeurigheid horizontale laserlijn controleren
4.1 Kies twee wanden die zich op een afstand van ca. 5 m van elkaar bevinden.
4.2 Plaats de laser op een statief midden (2,5 meter) tussen de wanden.
4.3 Schakel de laserlijnen in en richt de laser vervolgens op punt a1 op wand A.
Markeer deze positie.
4.4 Draai de laser 180 graden om en richt de laser op punt b1 op wand B.
Markeer deze positie.
(Opmerking: De procedure heeft een "0"-lijn gecreëerd tussen a1 en b1).
4.5 Verplaats het statief zodat de laser zich op een afstand van 60 cm van wand
A bevindt. Verlaag het statief ca. 2–3 cm en richt de laser op punt a2 en b2
en markeer de positie.
4.6 Meet het verschil in hoogte tussen a1 en a2 (a1–a2).
Doe hetzelfde voor b1 en b2 (b1–b2). Als het verschil tussen de twee
resultaten (a1–a2) - (b1–b2) meer dan 2,4 mm bedraagt, dan is de
NL
nauwkeurigheid onvoldoende en moet de unit gekalibreerd worden.
42